Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2048. 1635 april 5. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, UE. brief van den 26 MartyGa naar voetnoot2 is [mij] wel ter handen gecomen. Wij verwachten hier vast mijnheer den rijcxcancellierGa naar voetnoot3 ende hoopen sijne comste sal sijn voor het vertreck van den coningGa naar voetnoot4, die men seit, dat in 't midden van de Paeschweeck gaet nae Picardië. Men sal haest sien, oft het sal sijn om het oorlog te beginnen ende sick over 't verlies van Philipsburg ende TrierGa naar voetnoot5 ernstelijck te resenteren. De clausule, daeraen RomulusGa naar voetnoot6 sich stoot, is van bedencken ende een middel om mettertijdt alles aen de LatouGa naar voetnoot7 te brengen. Van de LelyGa naar voetnoot8 soude ick licht van opinie sijn, dat daer niet veel desseings en is. Wij moeten sien, oft de doot van den grooten thesorierGa naar voetnoot9, die men ons hier doet geloven, iet ten beste sal opereren. Den eertsbisschopGa naar voetnoot10, soo ick verstae, is genegen tot een parlement, waeruit veel goeds soude connen ontstaen. 't Gunt uE. adviseert van Ierlant sal andere Nederlanders scrupuleux maecken om met dat volck te handelen. Nopende StaadenGa naar voetnoot11 hebbe bij mijne laesteGa naar voetnoot12 uE. conform de waerheit geadviseert. Den tijdt is voorbij. 't Sal ThucydidesGa naar voetnoot13 leedt sijn, die niet Appolsch en is. Op 't stuck van dat tolGa naar voetnoot14 vallen oock de consideratie van die twee verscheiden. Sal garen verstaen, in wat poincten hetselve daer staet. UE. doet wel bij alle discoursen aen de AerbesieluidenGa naar voetnoot15 te toonen, dat | |
JustinusGa naar voetnoot1 om AristotelesGa naar voetnoot2 niet belust en is hebbende nu andere occupatie als van die philosophie. Mijne sollicitatie alhier sal ick mijnheer den rijcxcancellier, hier sijnde overgeven, die het rouste tamelijck wel geprepareert sijnde de schaef daerover magh laeten gaen. Te minder sal ick hebben te verantwoorden. Men moet beletten, dat op dat schrijven van SerranusGa naar voetnoot3 nopende den residentGa naar voetnoot4 niet en werde geantwoordt. Den resident is alrede wedergeroepen om ellewaert gebruict te werden, maer soeckt door die luiden hulp om te blijven. Van de Asseurantiecamer sal ick garen vernemen, wat comen sal. D'heer ContareniGa naar voetnoot5 toont mij groote vrundschap, die ick soecke met alle middelen te kennen. Had ick een exemplair de Portuum InvestigationeGa naar voetnoot6, bij mij eertijds aen sijn oomGa naar voetnoot7, doen hier mede ambassadeur sijnde, gedediceert, ick soude 't hem schencken. Ick bidde om mijne gebiedenisse aen de bekende heeren ende vrunden. Den 5 April 1635. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In den Hage. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 5 April 1635 tot Paris; versouckt een exemplar De Portuum Investigatione. |
|