Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1296. 1628 augustus 5. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijnheer, UE. tijdinge van den XXIIIen deser (sic), dye zeer breed zijn ende van importantie, heb ick aen ClemensGa naar voetnoot4 getrouwelijck gerapporteert, dye deselve aen AeliusGa naar voetnoot5 sal overschrijven. Hij vraegde mij, wat de intentie van GallusGa naar voetnoot6 was nopende de handeling met Spaegnie. Ick seyde te geloven, soo men conde een goede rust becomen op eerlijcker conditiën als de voorgaende, dat het meste deel van ons landt, zyende de ongemacken van d'oorloge, daernae souden luysteren. Ende dat het ongefundeert is te vresen, dat men het oorlogh soude ontleeren, alsoo het zeevolck in de Indiën, d'andere crijgsluyden in andere landen altijdt occupatie soude vinden. Aengaende van gecomprehendeert te zijn onder Engelant, dat eenige wel daertoe souden mogen arbeyden, maar dat ick meende, dat Gallus ende de wijste sulcx schadelijck souden oordeelen voor ons landt, insonderheyt om de traffycq. Van dat FelixGa naar voetnoot7 hem bij AntoninusGa naar voetnoot8 vast soude stellen, daerop heb ick voor desen mijne opinie ende redenen verclaertGa naar voetnoot9. AnthemiusGa naar voetnoot10 merck ick, dat mij niet en soeckt te spreecken. Clemens seyde, dat hij in ons landt soo swart was gemaeckt, dat hij meer sal moeten doen als anderen om eenigh credyt te winnen. Denselve Anthemius heeft onderwege MaurierGa naar voetnoot11 gesproocken, dye mij daervan geschreven heeftGa naar voetnoot12, onder anderen, dat men hem Gallus soo had afgeschildert, alsoff hij waer een Italiaensch gemoed in een Nederlandsch lichaem, waerjegens den andere seyde hem altijdt zeer goedt gekent te hebben en begerde, dat door mij Gallus sulcx mocht weten. Off dit van Aelius comt - dye bij wijlen soo wel spreeckt - off van HeliogabalusGa naar voetnoot13, weet ick niet, maer wel dat Heliogabalus met Aelius niet wel en is, 't welck ick sulcx oordeel te zijn niet alleen om 't gunt ick voor desenGa naar voetnoot14 geschreven heb van de Bastille, daer ick van nieuws seeckerheyt van heb becomen, maer omdat hij van Aelius zeer vrij spreeckt, 't welck hyer veeltijds wordt gerapporteert ende vooral, omdat hij hem vanteert, dat hij des coninxs schepen wel hyer hadde connen doen comen, maer dat hij | |
niet gewilt en heeft om de onse niet tesamen te brengen met de Spaensche; dat het hem docht schandelijck te zijn, dat sulcx soude geschyet zijn in zijne ambassade. Ick heb door mijn huysvrouw neeff VosbergenGa naar voetnoot1 doen zyen mijn geschrift van GrolGa naar voetnoot2, om te weten, off ick ergens in mochte zijn geabuseert; mijn huysvrouw seyde, als hij 't gelesen had, dat sij weder bij hem soude comen om zijne consideratiën te ontfangen. Daernae hebben wij de jonge neeff Vosbergen MaurisGa naar voetnoot3 g'nant ende PanhuysenGa naar voetnoot4 genoodt ende nae vermogen getracteert. Nae den eeten mijn huysvrouw in propooste comende van mij, seyde niet te twijffelen, off ick soude met eere noch in 't landt comen ende dat daerom dye van de andere parthije wel soude doen daertoe helpen, haer funderende op Godes hulpe, dye mij uyt de gevanckenisse verlost had. Mijn huysvrouw is daernae op huyden geweest om de consideratie te haelen, dye ick gezyen heb niet zijnde van importantie. Ick had mijn huysvrouw verboden van mijne saeck yet te beginnen. gelijck sij oock niet en heeft gedaen, maer hij seyde, dat hij ende zijn medegesantGa naar voetnoot5 geweest waeren bij de vrouw van ChastillonGa naar voetnoot6, dye veel sprack van mijn goed humeur ende genegentheyt tot het landt ende dat men mij behoorde te gebruycken. Hij seyde, dat ArsensGa naar voetnoot7 daerop seyde, soo ick altijdt sulcke affectie gehadt had tot het landt, dat ick nyet en soude zijn daer ick ben. Dit gaff mijn huysvrouw occasie om voor mij te spreecken ende te verhaelen 't gunt in dye tijdt was gepasseert, 't gunt hijselve geseyt had terstont nae mijne gevanckenisse in 't senden van StevynGa naar voetnoot8, aen haer, 't propoost van de vangers ende rechters etc. Hij claegde, dat zij geseyt had, dat hij haer tot pardon geraiden had om ons te verraiden, [zij] seyde noyt sulcx geseyt te hebben, maer wel dat hij tot pardon had geraiden ende dat zij vast geloofde, dat sulcx quam uyt de rechters. Ende alsoo hij voorder ging in discours, lyet hem verluyden, alsoff onse wederparthije alsnoch verwachten, dat wij pardon souden versoecken ende noch haer souden beraiden, off zij 't ons soude willen geven, soeckende mijn huysvrouw zeer aen te prijsen de vrijheyt van in zijn land te mogen woonen, waerop zij antwoorde, dat wij niet quaelijck en waeren ende gewelvaert conden comen, dat ick noyt yet gedaen had als om de eer ende dye ten uyterste soude voorstaen; dat wij tot pardon, noch yet dat daernae soude smaecken, noyt en soude comen. Hij seyde, dat Arsens vrij wat bitsigh sprack. Op 't leste, alsoo mijn huysvrouw de voorgaende propoosten repeteerde, meende hij, dat de wederparthije ons, als wij 't versochten - te weten bij laet pardon - misschyen soude aennemen. Dat was al zijn troost. Mijn huysvrouw heeft onse saeck wel verdedicht, op 't recht van't landt, d'onwettelijckheyt van de proceduyren, mijn oprechte intentie ende last van mijne meesters, oock bij wijlen met traenen betoogt het onrecht, dat ons geschiede. Hij werd door mijne huysvrouw geperst toe te staen het souveraine recht van de Provinciën, seyde, dat men in ons landt de hevige wel kende, dye mij tot het maecken van | |
de ApologieGa naar voetnoot1 hadde geraiden. Naedermiddagh is mijn huysvrouw geweest bij de vrouw van Chastillon, haer bedanckt voor haer affectie, verhaelt 't gunt Arsens soude geseyt hebben, sonder te noemen den rapporteur. Sij affirmeerde op haere consciëntie zeer hoogh, sulcx valsch versyert te sijn ende dat Arsens geseyt had op haer propoost, dat ick altijd sacht van humeur ende propoosten was geweest, soeckende 't propoost af te snijden, maer dat Vosbergen niet een woordt en hadde gesproocken. Hieruyt can uE. oordeelen, wat wij van dat volck uyt haerselven te verwachten hebben - van hyermede, sooveel ick can oordeelen, voor dese tijdt niet, soodat het altemael op NeeffGa naar voetnoot2 soude aencomen, om wyens wil ende om de affectie tot het land ick mij hyer dicmael niet ten beste en stelle. Soo dye niet en can off lust, soo moeten wij zyen, wat ons te doen sal staen. Onder anderen had Vosbergen geseyt, dat alles, dat ick geseyt had in mijn Apologie, soo claer niet en was, naementlijck 't gunt den Hoogen Raedt aenging ende datter wel waeren, dye wel meenden stoff te hebben om mijn Apologie te refuteren, 't welck mijn huysvrouw hadde geseyt te wenschen. Dye mensch is zeer valschGa naar voetnoot3 ende uE. oordeelt niet quaelijck van 't gunt wij vandaer hebben te verwachten. Zoo wij niet op alle dese bejegeningen letten, hoe wij meer peryckels vinden in eenigh versoeck, dat bij ons ofte de vrunden soude geschyeden. Godt sal een uytcomst vinden op dewelcken wij oock tegen hoope willen hoopen ende aen Zijne protectie uE. recommanderen. Den Ve Augusti. UE. dyenaer
| |
Mijn huysvrouw heeft het memorike van nicht PetronellaGa naar voetnoot4 ontfangen, maer vind de breedte niet van de ledecant. Sal met den eerste het behangsel over doen maecken, maer soude garen eerst weten, van wat couleur sij dye wil hebben en voor hoeveel, alsoo men hyer g'ryft can worden nae men wil besteden. | |
Adres: E. Hoochgeleerde heere Mr. Nicolaes Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In 's Gravenhage. Port. |
|