Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1282. 1628 juli 8. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mon frère, Eerst over twee dagen is ons ter handen gecomen den uwen van den VIen Junij uyt Zeeland, hoope uE. alle mijne voorgaende wel sal hebben ontfangen, sal daerom den inhout niet verhaelen. Ick verstae uyt mijn broeder de Groot, dat de XVII ( ..) van de Oostindische Compaignie zijn vergadert. Mij dunckt, dat deselve off geduyrende haere vergadering soude van FelixGa naar voetnoot3 mogen spreecken met NeeffGa naar voetnoot4 ende voorts met anderen, soo hij 't geraiden vond, off immers last geven om uyt haeren naem sulcx te doen, wanneer den tijdt bequaemst sal zijn. Veelen verseeckeren mij, dat LeoGa naar voetnoot5 is vol goede affectie. Maer misschyen sal MartianusGa naar voetnoot6 niet willen doen dan met kennisse van AurelianusGa naar voetnoot7, 't welck dan een kinck in de cabel soude brengen. ValensGa naar voetnoot8 can ick niet wel geloven, dat veel goeds voor heeft. Hij seyt het te wenschen ende dat hij schuldigh is alles daertoe contribueren, dat hij can, maer dat hij niet authoriteyts genoech en heeft. SijGa naar voetnoot9 souden wel haest mogen thuyscomen, maeckende het tractaet soo men can ende laetende de handeling met Engelant steecken, alsoo daertoe nu geen apparentie is, alsoo men dagelijcx het derde effort van de Engelschen verwacht. Off de thuyscomste van dese twee in Felix' saeck goed sal doen, laet ick uE. examineren. BaugyGa naar voetnoot10 is noch in 't leger ende den marquys DefiatGa naar voetnoot11 doet noch zijn best voor monsr. de HayesGa naar voetnoot12. Wye daer gaet, wij sullen ons best doen om hem bequaem te maecken tot beter correspondentie met de onsen dan d'EspesseGa naar voetnoot13 heeft gehouden, dye zeer goed raets is met de twee extraordinarissenGa naar voetnoot14. Men seyt mij, dat monsr. de ChasteauneuffGa naar voetnoot15, voor desen de Préaux, te Parijs comt refrigeratus | |
in aula. Eenen BrequevilleGa naar voetnoot1 ende andere edelluyden van de religie uyt Normandye zijn gevangen over correspondentie met de Engelschen. Den cardinaelGa naar voetnoot2 heeft onlancx, daer de Préaux bij was, geseyt, dat d'Espesse alles gedaen had contrarie van dat hem belast was, seggende oock Aurelianus wel te kennen. Ick en meen niet, dat sulcx waer is, maer ter contrarie dat men heeft willen gebruycken dye in dyen tijdt meest vermochten, maer het behaeght mij wel, dat men het voorgaende desadvoueert, 't welck ick houde een teycken te zijn van te willen veranderen van cours. Aen AeliusGa naar voetnoot3 wordt geseyt, dat GallusGa naar voetnoot4 zeer bedeckt is. ClemensGa naar voetnoot5 door mijn onderrichting heeft daerop aen Aelius geschreven, dat men de effecten moet geloven, waervan de beste zijn de bevordering derghener, dye 't welvaeren van AntoninusGa naar voetnoot6 altijd gewenscht hebben. Ick ben wederom aengesproocken van mij hyer in dyenst vast te maecken; 't gunt mij daerin teruggehoudt is de vreese van quelling in het stuck van religie. God bewaere den coning: anders soude hyer wel quaed spel mogen aenslaen, nietjegenstaende de magistraten alle goede debvoiren doen ende de leste publicatie in de kerckenGa naar voetnoot7 wel heeft geholpen. FranchimontGa naar voetnoot8 doet hyer goede dyensten, oock aen Gallus. Men moet zyen, waertoe men Martianus ende ChastillonGa naar voetnoot9 can gebruycken. Dit is al dat ick weet bij te brengen. Wil voort God bidden ons te geven dat best ende salichst is ende uE. te nemen in zijne heylige protectie. Den VII July XVIcXXVIII. UE. dyenaer
| |
Men seyt hyer, dat onse Oostindische schepen los gelaeten zijn in Engelant. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In 's Gravenhage. |
|