Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1284. 1628 juli 15. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot11.Mon frère, Ick en heb van dese mael van uE. nyet gehadt apparentelijck, omdat deselve op de reys is geweest nae Seeland wat laeters dan ick gegist had. Ick en sal niet verhaelen, dat ick in de voorgaende geschreven heb, alsoo ick hoope dye wel bestelt te zijn. Nae dat wij nu connen vernemen, meenen onse extraordinarissenGa naar voetnoot12 hyer te blijven, totdat de saeck van Rochelle sal zijn afgeloopen om dan te zyen, hoe het met de apparentie van de paix sal staen. Soo dat soo is, can men zyen, wat in die tijdt can geschieden, hoewel mij dunckt nae dat ick de remonstranten saecken sye gaen, dat daer niet veel goeds noch voor handen [is]. | |
Wij hadden dese dach den jonge neeff VosbergenGa naar voetnoot1, MornauGa naar voetnoot2, PanhuysenGa naar voetnoot3, WolffGa naar voetnoot4 bij ons te gast genoot: den eersten dagh excuseerden zij 't, omdat zij tot LangeracGa naar voetnoot5 waeren te gast genoot, 't welck mocht passeren. 's Anderen daegs weder genoot zijnde excuseerde den jonge neeff op zijn syeckte, 't welck ons suspect was. Denselve dagh nae de middagh sondt de ambr. Vosbergen eenige commissie aen mijn huysvrouw met excusen vanwegen zijn soon ende dat hij op een andere tijdt niet en soude weygeren te comen. Wij geloven, dat men des heers van SomerdijckGa naar voetnoot6 advys eerst heeft willen hebben. De vrouw van ChastillonGa naar voetnoot7, moeder van den mareschalGa naar voetnoot8, dye nu in Hollant is, heeft mijn huysvrouw de visite wedergegeven. Bij dye occasie heb ick hair onderrecht op 't gunt in onse saecke was gepasseert soo polityckelijck als kerckelijck, sonderling hoe wij tegen de decisie ende scheuring hadden geweest. Sij seyde, dat zij meende, dat ick noch tot de vrede soude connen arbeyden ende dat haere ministers alhyer goede opinie van mij hadden: dat zij van mij aen haer soon wilde schrijven. Dit alles heb ick goed gevonden uE. te doen weten: niet dat ick veel verwacht, maer om niet te versuymen. Mij bedrouft meest, dat ick door een onseecker wachten van restablissement in 't landt mij hyer soo heb moeten draegen, dat ick niet lichtelijck mij weer soo wel sal connen stellen als ick wel soude hebben connen doen. Van GrolGa naar voetnoot9 sal ick uE. advys verwachten. HeliogabalusGa naar voetnoot10 alhyer extinueert dat stuck zeer, gelijck hij oock in alles GallusGa naar voetnoot11 tegen is. 't Nieuw arrest van 36 van onse schepen tot Bourdeaux - soo ick verstae - sal weder een nieuwe creet in 't lant maecken tegen Vrancrijck; daerentegen men hyer zeer laet luyden de maintenue van de Oostindische schepen in Engelant. Rochelle blijft in eenen doen, verwachtende het effort van de Engelschen, dye men seyt in zee te zijn met Crembargen, 40 schepen van coopvaerdije, ter oorlogh toegerust, twintich roeyschuyten mede gemonteert, vijfthyen brandschepen. De soon van CamerariusGa naar voetnoot12 is resident van Sweden, heeft aen mij geschreven betuygende de goede affectie van sijnen coningGa naar voetnoot13 tot mij. Valeat quantum potest. ClemensGa naar voetnoot14 dese dagh met mij spreeckende socht mij te doen geloven, dat ick wel soude doen mij vast te stellen in Vrancrijck, allegerende 't exempel van d'heer van Langerac, dye, als schoon zijn ambassade cesseerde, hyer soude willen blijven. | |
BaugyGa naar voetnoot1 is noch in 't leger. ChasteauneufGa naar voetnoot2 is uyt het leger hyer gecomen, bedeckt sooveel hij can zijne disgracie. Wij doen allegader onse gebyedenisse. Den XV Julij XVIcXXVIII. UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In 's Gravenhage. |
|