Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1297. 1628 augustus 13. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mon frère, De uwe van den XXXen Julij is mij t'zijner tijdt behandight, waeruyt ick verstae het wel bestellen van mijne voorgaende. UE. heeft reden te oordeelen, dat onse deliberatie is zeer perplex ende sult daerin meer geconfirmeert werden hebbende mijne laeste gelesenGa naar voetnoot6. Ick bid uE. het advys te hooren van alle, dye ons wel gunnen, haer redenen ende bedenckingen over te schrijven. LeoGa naar voetnoot7 heeft mij sedert noch willen onderhouden met goede | |
hoope gefundeert op zijne discoursen met de ambassadeursGa naar voetnoot1 van gelijcke, maer ick meen AurelianusGa naar voetnoot2 soeckt mij door sulcke consten te amuseren, om nergens in alhyer hem in de wege te zijn. Soo GallusGa naar voetnoot3 wel wilde ende zijne intentie verclaert aen ZenoGa naar voetnoot4, deselve soude in sulcke gevalle ende te meer, soo hij oock lucht had van NumerianusGa naar voetnoot5, wel goede brieven van VerusGa naar voetnoot6 becomen. Maer soo Gallus niet nadyen (?) en wil, soo is alle opening, dye van onsentwege geschyet, schadelijck. Te leven in een landt, daer men geen executie en heeft van religie ende daerover altijd quelling subject is, is swaer. Nae soo veel geleden ongelijck ende soo lang verwachten dye geweldigers te moeten bidden is voor een eerlijck hart quaelijck te verdouwen. In dese groote difficulteyt sal ick Godt bidden om raidt. Hyer en wil men niet ten halve gedyent zijn, gelijck ick uE. voor desen meermael heb geadviseert. AnthemiusGa naar voetnoot7 toont hem zeer scrupuleux, sulcx dat ick hem niet en gezyen en heb, maer wel PréauxGa naar voetnoot8, dye zijn groot vrund is, aen wyen ick al hetgunt gepasseert is ende voorhanden is heb gededuceert. Hij verseeckert mij, dat HeliogabalusGa naar voetnoot9, waer het niet om zijne vrunden wille, soude gestraft worden, seyt te wenschen nae de herstelling van DiocletianusGa naar voetnoot10 ende dat hij AeliusGa naar voetnoot11 van alles wel sal instrueren, gaende nu eerstdaegs daer nae toe. OttoGa naar voetnoot12 en behoefde geen geest van prophetie om te voorseggen, dat hij voorseyt heeft; daer zijn wel luyden, dye nu 't selve voorseggen. Men meent de Engelschen noch niet en zijn vertrocken. Uyt Rochelle zijn gedeputeerde bij den coning ende hebben met den cardinaelGa naar voetnoot13 ende BassompierreGa naar voetnoot14 gesproocken, maer spreecken van generale handeling, 't welck niet en smaeckt. Eenige raiden van de stadt, bij den maire geïnjurieert, zijn overgecomen in 't leger, veel ondervraeght zijnde seggen, dat van de vivres niemant seeckere kennisse en heeft dan de maire alleen. Sestyenduysent man onder 't beleyt van CrequyGa naar voetnoot15 zijn gereedt om te trecken door Savoye nae het Montferrat ende zijn misschyen nu onderwege. Casal is niet gepresseert, daer comen dagelijcx brieven uyt, gelijck mij den resident van MantuaGa naar voetnoot16 heeft verseeckert. Men informeert op de correspondentie, dye de Engelschen hebben gehadt binnen Cales om de stadt te becomen. Eenige willen MibaiseGa naar voetnoot17 daerin betrecken, sonder apparentie, soo mij dunckt. | |
De gebyedenisse aen de vrunden aldaer. Den XIIIen Augusti XVIcXXVIII. UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijn Heer Mijn heer den raedsheer Reigersberg. |
|