Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdColumba van Hywas een Ier uit de koninklijke familie der O'Neill's. De oorspronkelijke naam van deze bard en priester-monnik, ‘Columcille’, betekent: duif uit de cel. Hij werd geboren rond 521 en opgevoed in de Ierse monastieke traditie door Sint Finnian, die ca. 515 het klooster Clonard aan de Boyne had gesticht. Finnian was zelf weer leerling van Sint Gildas de Wijze uit Wales, de grondvester van het klooster (Saint-Gildas-de-)Ruys, en van de monnik David van Menevia, die in Wales de leefwijze van de Egyptische anachoreten (»asceten) volgde. Gildas zou deze monachale vorm weer geleerd hebben van Iltut, die de zoon was van naar Bretagne gevluchte Britten en ca. 470 naar Wales kwam, om er het klooster Caerworgan (later naar hem Llantilltyd genoemd; ten westen van Cardiff) te stichten. Daarmee was de Ierse traditie niet alleen gefundeerd in de Romano-Britse lijn van »Patricius, maar ook in het oude Gallische en zelfs in het oorspronkelijke Egyptische monachisme (»Antonius Abt, Athanasius, Onuphrius). Columba stichtte te Derry, Durrow en Kells kloosters, die in de latere geschiedenis voor de insulaire cultuur van grote betekenis zouden worden. Omstreeks 564 ging hij echter - naar Ierse traditie (»Bonifatius, »Brandaan), maar ook omdat er bij het verdedigen van de rechten van zijn clan doden waren gevallen - ‘peregrinare pro Christo’ (ter wille van Christus in den vreemde gaan). Hij vertrok naar het Hebriden-eiland Hy (of Yona; »Oswald), waar een klooster gesticht werd. Daarvandaan ondernam hij in de volgende 34 jaar de bekering van de Picten. Hij was er geliefd bij en bewonderd door zijn volgelingen. Omdat hij beloofd had nooit naar Ierland terug te keren en daartoe vanwege de administratie van zijn kloosters en de verdediging van zijn clan toch werd gedwongen, droeg hij altijd een handvol Schotse aarde in zijn grote schoenen. Zo luidt het in een van | |
[pagina 105]
| |
de prachtige verhalen die zijn levensbeschrijver abt Adamnán van Iona ca. 660/70 over deze eigenzinnige, beminnelijke man vertelt. Uit diens Vita kan men zich een uitstekend beeld vormen van het leven van de monniken in de tijd van Columba, die verder geen geschreven regel naliet. Columba zou hymnen hebben gedicht, waaronder vooral Altus Prosator, een loflied op de heilsgeschiedenis. Ierse gedichten op zijn naam zijn waarschijnlijk niet authentiek; misschien wel het handschrift ‘Cathach’ met het oudste deel van het Gallicaanse Psalterium. Columba stierf in 597 en werd door enkele confraters begraven: een enorme storm verhinderde drie dagen lang de overtocht van bij de boten gereedstaande koningen, edellieden en -vrouwen, barden, bisschoppen en ontelbare monniken. Toen zijn graf op Hy gesloten was, werd het stil en cirkelde er een grote kraanvogel boven; en iedereen wist waar die vandaan kwam, vertelt Adamnán. Columba's roem en wellicht ook zijn voor het continent vreemde naam leidden tot het ontstaan van een verbastering: Kakubilla (Cacculla, Kakukilla of Katubilla): een vrouwelijke heilige, die men in de late middeleeuwen in Duitsland en Scandinavië vereerde en aanriep bij ratten- en muizenplagen (vgl. »Gertrudis).
Het klooster van Hy of Iona, ‘comarba Colmcille’ (erfgoed van Columba) genoemd, was evenals de andere in de omgeving door Columba gestichte kloosters tot ca. 1500 een centrum van zeer grote eruditie en verwierf onschatbare betekenis voor de Europese cultuur. Het Book of Kells werd er geschreven en verlucht, en het Book of Durrow is misschien een kopie van een door Columba zelf geschreven en versierd manuscript. Ca. 1500 raakte Hy in verval. In 1938 vestigde MacLeod er de Iona Community, waarvan de leden - clergymen en leken uit de Schotse Kerk - zich op Iona voorbereiden op allerlei sociale taken elders, geïnspireerd door de menswording van de Zoon van God, Jezus. Columba, die gebeden schreef om donder en bliksem af te weren, werd aangeroepen bij onweer en brand. Hij is de patroon van de dichters. Zijn feestdag valt op zijn sterfdag: 9 juni. Van Columba resten nauwelijks afbeeldingen. Aan het noordelijke portaal van de westfaçade van de kathedraal te Keulen vindt men zijn beeld ca. 1380. In het begin van deze eeuw vormde Brigid ni Rinne een keramisch reliëf, waarop de monnik met staf en kraanvogel is afgebeeld. Een tekening van Brangwyn ca. 1900 toont hem predikend vanuit een boot. Kakubilla (Kakukilla, Katubilla) werd afgebeeld als non (soms als abdis), die zit te spinnen en geplaagd wordt door muizen: muurschilderingen begin 16e eeuw in kerken te Uppsala (kathedraal), Njutanger, Film (Uppland) en Kaga (Östergötland). Met palmtak en de dieren aan haar voeten ziet men haar tussen andere heiligen op een retabel ca. 1495 in de kerk van het Heiligen-Geist-Hospital te Lübeck. Met een kroon op het hoofd en twee muizen aan de voeten heeft zij haar plaats in een aan Mauch toegeschreven houten beeldengroep 1511 in de Ulrichskapelle van het vroegere norbertijnerklooster te Adelberg (Köppingen). Als volksheilige komt de vrouw, weer spinnend, voor op devotieprentjes (vanaf het midden van de 15e en in de 16e eeuw). Drummond 1881; Fowler 1920; Gougaud 1938; MacLeod 1944; Mönnich 1956; Simpson 1927; Stammler 1962. |
|