Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Columbanus van Luxeuil & Sint Gallusworden gerekend onder de belangrijkste Ierse missionarissen op het Europese vasteland uit de vroege periode, rond 600. Columbanus werd geboren ca. 543 in de Ierse provincie Leinster en opgevoed in het belangrijke klooster Bangor (Ulster) onder de stichter, de heilige abt Comgall. Na dertig jaar leraarschap in het klooster trok de monnik met twaalf gezellen, onder wie Gallus, naar Gallië (peregrinatio pro Christo; vgl. »Bonifacius, Brandaan, Columba). De Merovinger Childebert ii bood hem het klooster aan te Luxeuil-les-Bains (Haute-Saône) in de onherbergzame Vogezen, waar hij abt werd over meer dan tweehonderd, vaak zeer onderlegde monniken. Columbanus schreef voor hen een pittige regel en twee zeer strenge boeteboeken waarin de strafmaat werd gegeven voor overtredingen. In zijn correspondentie met de bisschop van Rome vanwege meningsverschillen met Gallische bisschoppen over de juiste paasdatum (waarover hij als Ier anders dacht dan zij; »Irenaeus; Polycarpus) komt voor de eerste keer het begrip ‘Europa’ voor als territoriale en culturele eenheid. Een conflict met Childeberts opvolger Theuderick naar aanleiding van diens immoreel gedrag, leidde in 610 tot uitwijzing van Columbanus met zijn twaalf monniken. Naar Ierse gewoonte waar het kon de waterwegen kiezend, reisden zij in oostelijke richting. Missionaire activiteiten onder de tot hun oude religie teruggekeerde Zwaben te Bregenz aan de Bodensee mislukten. Met achterlating van de zieke Gallus trok Columbanus over de Alpen, om zich te vestigen in het in 612 reeds door hem gestichte klooster te Bobbio in Lombardije, waar hij in 615 stierf. Hier ontstond een beroemde bibliotheek, die echter vanaf de 17e eeuw verspreid werd. Het klooster werd in 1803 opgeheven. In de middeleeuwen vormden zich over de toen zeer populaire heilige monnik legenden: hij zou in een berehol een bron hebben doen ontspringen; en van »Gregorius de Grote zou hij een albasten kruik, gebruikt bij de bruiloft te Kana, als reliek hebben ontvangen. gallus werd ca. 550 geboren. Zijn naam, in het Iers Callech, duidt op zijn Gallische afkomst. Naast Latijn, Iers en Gallisch beheerste hij ook de taal van de Alamannen. Zijn karakter en zijn avontuurlijk leven, dat past bij dat van zijn leidsman Columbanus, maken hem tot een toonbeeld van een Ierse monnik. In de omgeving van de Zürich See (bij Tuggen) moet hij als de belangrijkste van Columbanus' gezelschap zijn beschouwd, want de vijandige bewoners vatten het plan op hem te doden en Columbanus een pak slaag te geven. Daarom vluchtten zij naar Arbon aan de Bodensee, waar zij bij een priester Willemar even rust vonden alvorens naar Bregenz te vertrekken. Een zestal jaren missiearbeid in deze streken bleek vruchteloos, reden voor Columbanus' vertrek. Gallus, die aan koorts leed, bleef achter en woonde een tijd lang bij zijn vriend Willemar. Eenmaal genezen trok hij met de diaken Hiltibold naar Mühletobel aan de Steinach, ten zuiden van de Bodensee, en bouwde daar met hem een kluis en een kapel. Na genezing van enkele zieken, onder wie de dochter van de hertog, Frideburga, drong zijn roem door tot de plaatselijke adel in en rond Konstanz. Men wilde hem als bisschop. Maar Gallus weigerde, ten gunste van de raeto-romaanse diaken Johannes. Met twaalf nieuwe volgelingen vertrok hij naar zijn kluis, waaruit het naar hem genoemde, beroemde en bloeiende klooster Sankt Gallen groeide. Nog eenmaal bezocht hij zijn vriend, om ca. 640 op 95-jarige leeftijd te sterven. Een anonymus schreef in de 8e eeuw een Vita en de Karolingische auteurs Wetti en Walafrid Strabo deden dat in de 9e eeuw. Wonderen die na zijn dood bij zijn graf plaatsvonden bevorderden vanaf de eerste helft van de 8e eeuw (eerste abt Sint Otmar) de uitgroei en bloei van de abdij. Van de le- | |
[pagina 107]
| |
Tuotilo-ivoor uit Sankt Gallen, ca. 900. Ingewerkt in de rugzijde van het Evangelium Longum in de Stiftsbibliothek van het klooster Sankt Gallen. Het ivoor aan de voorzijde toont tussen loofwerk een majesteitelijke Christus. Bovenaan is de dood van een hert afgebeeld (de geschonden natuur); midden de Ascensio Mariae (Hemelvaart van Maria); onder, als beeld van de herstelde orde in de natuur, Gallus die van de beer hout krijgt voor zijn klooster en het dier brood geeft (S. Gallus Panem Porrigit Urso).
| |
[pagina 108]
| |
genden rond Gallus bleef vooral die van de beer bekend: hij maakte met een wilde beer de afspraak dat - als hij het dier dagelijks brood zou brengen - het hem de benodigde hoeveelheid hout zou leveren.
Columbanus' regel (de ‘regula coenobalis’) speelde een rol in de ontwikkelingsgeschiedenis van het westerse monachisme, maar werd overvleugeld door de mildere regel van »Benedictus. Daarnaast horen Columbanus' overgeleverde brieven, preken en gedichten tot de belangrijkste literatuur van de vroege middeleeuwen. In 1916 stichtten de Ieren Galvin en Blowick, beiden geïnteresseerd in China, te Maynooth ‘The Society of Saint Columban’, een congregatie priesters die zich in zeer moeilijke omstandigheden, vaak met gevaar voor - en achttien maal ook met verlies van - eigen leven, inzetten voor de missionering van het Verre Oosten. Columbanus, wiens feest men op 21 november (soms op 2 juli) viert, werd een van de patronen van Ierland. Hij beschermt tegen overstromingen (vanwege de bron die hij deed ontspringen) en tegen ziekten van de geest. Men stelt hem voor als een abt met mijter, kromstaf en boek; soms knielt een pelgrim aan zijn voeten. Vaak draagt hij een baard. Afbeeldingen zijn te vinden op een miniatuur ca. 1140 in het Martyrologium van Zwiefalten en op een fresco ca. 1500 van Bernardino Lanzini in de kerk van Borgo San Colombano, een 17e-eeuwse reliekbuste in de abdij te Bobbio en een 17e-eeuws beeld in de kerk te Rorschach bij Arbon. Een marmeren reliëf 1482 aan de reliekkast van Giovanni de' Patriarchi te Bobbio toont de ontvangst van de albasten kruik. Het feest van Gallus, die in de vroege middeleeuwen grote verering genoot, wordt gevierd op 16 oktober. Zijn klooster werd een belangrijk middeleeuws bedevaartsoord met een grote uitstraling. Men roept hem aan om van koorts gevrijwaard te worden en hij beschermt vanwege zijn naam (gallus/haan) het pluimvee. Men beeldde hem af als pelgrimerende monnik met staf en brood en met een beer. De oudste voorstelling van Gallus is die op het belangrijke, nog te bespreken, zgn. Tuotilo-ivoor ca. 900 (Stiftsbibliothek Sankt Gallen; naar men aanneemt door abt Salomo besteld en door Tuotilo uitgevoerd). De monnik, die alleen al in Zwitserland en Duitsland meer dan 230 aan zijn bescherming toegewijde en van zijn naam voorziene kerken kent, werd zeer vaak afgebeeld. Men vindt een fresco ca. 1005 in de Sankt-Mangkrypte te Füssen in de Zwabische hoogvlakte, een miniatuur ca. 1130 in het Passionale van Stuttgart, talrijke beelden (onder meer van Jacob Russ 1492: Gallus samen met Sint Otmar op het hoofdaltaar in de kathedraal te Chur, en een zilveren beeld 1623 van de Augsburger Bayr te Sankt Gallen) en vele gravures (onder meer in het grote werk van Giulini, Tägliche Erbauung eines wahren Christens... 1755). In 1758 kapte Wenzinger stenen beelden van Gallus en Otmar aan het portaal van de kathedraal te Sankt Gallen, en Faller sneed in 1765 een houten beeld voor de kerk te Hugstetten. Het reeds genoemde ivoor ca. 900, uit de tijd van grote bloei van de abdij Sankt Gallen, siert de achterzijde van de boekband van een codex. Het ivoor aan de voorzijde heeft een verheerlijking van Jezus tussen twee registers met blad- en rankenmotieven. Ook dat aan de achterzijde is ingedeeld in drie registers, gescheiden door twee balken, waarop de teksten ascensio mari(a)e en s(anctus) gallus panem porrigit urso (‘Hemelvaart van Maria’ en ‘De heilige Gallus geeft brood aan de beer’). Het bovenste register draagt ranken waartussen een leeuw een hert doodt; het middelste toont Maria (kennelijk in het hemelse paradijs blijkens een kleine paradijsboom) te midden van vier engelen die haar verrukt omringen; het onderste heeft de legende van Gallus met de beer. Het beeldprogramma lijkt bizar, maar zit ingenieus in elkaar. De voorzijde toont Jezus in de eerste fase van de voltooiing van de verlossing ten | |
[pagina 109]
| |
hemel gevaren; de achterzijde de tweede fase daarvan (Maria's verheerlijking als eerste der mensen), geplaatst tussen de afbeelding van een schepping-in-wanorde (aangeduid door de dood van het hert) en een voorstelling van de (door Jezus' verlossing immers) herwonnen orde. Deze laatste orde wordt aangeduid door de vredige omgang van Gallus met de natuur (voorgesteld door de beer) en het kruis, dat tussen de twee, zich in een bos afspelende scènes (aanreiken van hout door de beer en van brood door Gallus) ingeplant staat. Het ivoor vormt een uitstekend voorbeeld van vroeg-middeleeuwse beeldtaal, waarin een ogenschijnlijk onbelangrijke heiligenlegende aangewend kan worden in een monumentje met diepzinnige beeldtaal. Gallus' avontuurlijke leven werd te Sankt Gallen graag afgebeeld. Een codex 1452 met zijn Vita in de kloosterbibliotheek is verlucht met 44 miniaturen; twaalf schilderijen ca. 1666, op naam van Meglinger, hangen in de Galluskapel; en acht stucreliëfs van Wenzinger prijken in de kathedraal aldaar. Blanke 1940; Collura 1943; Duft 1951; Kigler 1942; Maestri 1955; O'Carrol 1957; Olmi 1953; Poeschel 1961. |
|