Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdFerguutis de hoofdpersoon van de Middelnederlandse Arturroman Ferguut, een vertaling/bewerking van de Oudfranse Fergus. Hieronder wordt de Oudfranse versie gevolgd. Fergus is de oudste zoon van de boer Soumilloit, een vermogend man die met een adellijke vrouw is gehuwd en dankzij zijn rijkdom een kasteel bewoont. Na afloop van de hofdag te Karadigan in Wales, op de feestdag van Sint Jan, wil koning »Artur gaan jagen op het witte hert dat zich ophoudt in het woud van Carduel. Alleen »Perceval kan het hert bijhouden. De achtervolging duurt tot in het barbaarse Ingeval, waar Percevals hond het dier doodt. De terugreis naar de beschaafde wereld voert hen langs de akker waar Fergus aan het ploegen is - Soumilloit liet zijn zonen namelijk werken! Aanvankelijk is de jongeman doodsbang, maar zijn nieuwsgierigheid wint het van zijn angst als hij een achterop komende schildknaap ziet en hem om uitleg vraagt. Deze vertelt hem dat hij zojuist koning Artur en diens ridders van de Ronde Tafel voorbij heeft zien komen (over wie zijn moeder hem zo vaak verteld had). In extase spant de jongeman zijn trekdieren uit, neemt het ploegijzer op, rent naar huis, en vraagt zijn vader om wapens en verlof om naar Arturs hof te gaan. Soumilloit is woedend, scheldt hem uit voor hoerenzoon (d.w.z. verrader) en wil hem met een stok slaan. Gelukkig kan zijn adellijke moeder, die zijn verlangen begrijpt en daarom doet alsof zij het scheldwoord letterlijk neemt, tussenbeide komen. Soumilloit ziet zich gedwongen de wens van zijn oudste zoon in te willigen. Gehuld in de roestige wapenrusting van zijn vader vertrekt de jongeman naar het hof, onderweg op onhandige wijze een paar roofridders dodend. De aankomst aan het hof is een desillusie als de ‘seneschalk’ Ke (»Keye) hem hoont door hem quasi-dankbaar te begroeten als de langverwachte ridder die het land van de Zwarte Ridder zal verlossen. Gauvain (»Walewein) echter, verontwaardigd over Ke's sarcasme, neemt Fergus in bescherming. Na Ke de vete te hebben aangezegd, verlaat de jongeman het hof in de veronderstelling onderdak te zullen vinden in de stad. Niemand echter nodigt hem binnen, zodat Fergus onder een erker voor de regen moet schuilen. Daar wordt hij gezien door de dochter van Arturs kamerheer, die hem binnenlaat. Als later de kamerheer zelf thuis komt, weet deze Fergus zo ver te krijgen dat hij zijn oude kleren zal afleggen en zich door Artur tot ridder zal laten slaan. Fergus mag blijven slapen en gaat de volgende dag, onherkenbaar in zijn voordeel veranderd door de nieuwe kleren die zijn schoonheid accentueren, met zijn gastheer terug naar het hof. Nooit viel een vreemde ridder meer eer te beurt dan Fergus, als hij door Artur, Gauvain (»Walewein), »Yvain, Perceval en zijn gastheer tot ridder wordt gewijd. Maar de vreugde slaat om in droefenis als Fergus vastbesloten blijft de strijd met de Zwarte Ridder aan te binden. | |
[pagina 126]
| |
Op weg naar de Zwarte Rots, waar de Zwarte Ridder zich ophoudt, overnacht Fergus op het kasteel Lidel, waar een nichtje van de kasteelheer, Galiene geheten, logeert. Zodra ze Fergus ziet, raakt ze door zijn schoonheid volledig in de ban van de liefde - zozeer zelfs dat ze hem na een grote innerlijke tweestrijd 's nachts in zijn slaapvertrek opzoekt en hem wekt door haar hand op zijn hart te leggen. Fergus, die van deze liefde nog geen weet heeft en volledig in de ban is van zijn ridderschap, vraagt om uitstel tot na het tweegevecht. De volgende dag verslaat Fergus de Zwarte Ridder, zendt hem met een groet voor Artur en een dreigement voor Ke naar het hof, en keert terug naar Lidel. Galiene echter blijkt gevlucht, uit schaamte, en niemand weet waarheen. Fergus' vreugde verandert in verdriet als hij zich realiseert wat er gebeurd is. Nu is het zijn beurt om in liefde te ontvlammen. Zijn gedrag van de vorige nacht ziet hij achteraf als een vergrijp en vanaf nu zal het terugvinden van Galiene het doel van zijn queeste zijn. Fergus raakt in een crisis. Na een drietal avonturen die hem geen stap dichter bij zijn doel brengen, maar waarin hij zich wel een beschermer van de hoofse orde toont en overwonnen tegenstanders naar Artur zendt, rijdt hij een jaar lang doelloos rond. Hij komt zijn depressie te boven als hij uit een wonderfontein drinkt. Daarnaast woont een dwerg die hem vertelt dat hij om Galiene terug te vinden eerst het Mooie Schild moet veroveren, dat door een reuzin en een draak op de burcht van Dunostre wordt bewaard. Inderdaad slaagt Fergus erin het schild te bemachtigen. Dan hoort hij van herders dat Galiene in de stad Rocebourc in haar land Lodien door een koning wordt belegerd. Op weg daarheen verdwaalt Fergus en komt zo oog in oog te staan met de reus van Mont Dolerous, die hem aan het schild herkent als de moordenaar van zijn vrouw. Fergus verslaat ook hem, maar niet zonder zware strijd, waarbij zijn paard het leven laat. In het kasteel van de reus vindt hij twee jonkvrouwen die hem als hun verlosser ontvangen, een reuzenkind dat hij in de gracht verdrinkt, en in de kelder een wonderpaard. De jonkvrouwen verzorgen hem en drie dagen later is Fergus genezen. Het paard temt hij met één stokslag. Vanaf de toren van zijn nieuwe burcht kan Fergus Rocebourc in de verte zien liggen. Een week lang houdt hij in zijn nieuwe identiteit als de Ridder met het Mooie Schild huis onder de belegeraars als ware hij een held uit een Andere Wereld, om zich elke avond zonder zich bekend te maken in zijn kasteel terug te trekken. De koning houdt krijgsraad met als gevolg dat zijn arrogante neef Artofilaus zich naar Galiene begeeft en op beledigende wijze haar overgave eist. Hierdoor geagiteerd en zonder overleg met haar raad biedt Galiene impulsief een één-tegen-twee-kamp aan, waar ze onmiddellijk spijt van krijgt. Niemand van haar ridders blijkt hiertoe bereid. Haar dienares Arondele gaat daarom naar Artur om hem om een kampioen te vragen, maar alle ridders zijn op zoek naar Fergus. Luid klagend begeeft zij zich op de terugreis en passeert zo Fergus' kasteel. Hij spreekt haar aan, hoort van het gevecht dat de volgende dag zal plaatsvinden en komt erachter dat Galiene nog steeds van hem houdt. Wanneer de koning en zijn neef bij gebrek aan een tegenstander de overwinning opeisen, en Galiene op het punt staat zich van een toren te storten, verschijnt Fergus. Hij doodt Artofilaus, verslaat de koning en stuurt hem via Galiene met een wraakboodschap voor Ke naar Artur. Uit wat de koning over zijn overwinnaar vertelt, maakt Galiene op dat het Fergus was die haar redde, maar dat hij nog niet op haar liefde durft te hopen. De komst van de koning vergroot Arturs verdriet Fergus te moeten missen. Omdat de zoektocht op niets uitliep, besluit Artur op advies van Gauvain rond Hemelvaartsdag te Gedeorde een meerdaags toernooi te organiseren met als hoofdprijs een huwelijk, om Fergus daarmee te lokken. Dit lukt. | |
[pagina 127]
| |
Oudergewoonte eist Ke de eerste joste (aanval) voor zich op. Fergus stoot hem moeiteloos uit het zadel en wreekt zich daarmee voor de hem aangedane smaad. Aan het eind van de dag trekt Fergus zich terug in zijn kasteel. De dagen daarop vergaat het de andere Ronde-Tafelridders niet beter. Eén voor één worden ze door Fergus verslagen, behalve Perceval. Als het toernooi zijn einde nadert, arriveert Galiene die met goedvinden van haar raad Artur om een man komt vragen: de Ridder met het Mooie Schild. Artur aarzelt, hij weet niet wie deze ridder is, en bovendien mijdt deze zijn hof. Gauvain wapent zich nu, spreekt Fergus aan en vraagt hem mee te komen naar de koning. Fergus toont zich bereid, maar vraagt de ander in ruil daarvoor naar zijn naam. Als hij hoort dat hij met Gauvain te maken heeft, maakt ook Fergus zich bekend, waarna een hereniging met Artur volgt. Deze vraagt hem of hij Galiene tot vrouw wenst te nemen en koning van Lodien wil worden. Alleen als zij dat zelf wil, antwoordt Fergus. Waarop Artur hem haar tot vrouw geeft. Het huwelijk vindt plaats op dezelfde dag als waarop het verhaal begon, 24 juni, de feestdag van Sint Jan, en ze leefden nog lang en gelukkig.
Van de auteur van Le Chevalier au Bel Escu, alias de Fergus, weten we weinig meer dan dat hij zich in de epiloog Guillaume le Clerc noemt. Gelet op zijn dialect en het voorkomen van de plaatsnamen Namur en Dinant zoekt men Guillaumes land van herkomst in het noorden van Frankrijk (Picardië), in de buurt van Wallonië. Zeker is dat hij een kenner was van het oeuvre van Chrétien de Troyes († ca. 1185). Wanneer de Fergus is geschreven kunnen we slechts bij benadering vaststellen. De roman is geïnspireerd op de Conte du Graal van Chrétien, maar ontleent niet aan de Continuations die door verschillende dichters zijn geschreven (»Perceval). Om die reden lijkt een datering omstreeks 1200 verantwoord. De Fergus is een niet-historische Arturroman in verzen in de stijl van Chrétien de Troyes, dus met een tweefasenstructuur. De thematiek van de roman is tweeledig: 1. natura - nutritura (imborst - opvoeding), en 2. amour - chevalerie (liefde - ridderschap). Het eerste thema betreft zijn afkomst. Fergus komt uit een negorij en wordt door zijn vader grootgebracht als ‘boer’. Desondanks overwint zijn edele natuur die hij van zijn moeder heeft meegekregen en brengt hij het tot de beste ridder ter wereld. Het tweede thema handelt over de wisselwerking tussen liefde en ridderschap: omdat Galiene voorziet dat Fergus de ware ridder is, wordt zij verliefd op hem en uit liefde voor Galiene wordt Fergus de ware ridder. De Fergus is, hoewel heel goed leesbaar als een op zichzelf staand letterkundig werk, in essentie een literaire reactie op Chrétiens Conte du Graal. Dit blijkt vooral uit het feit dat de weg van Fergus naar het volmaakte ridderschap analoog is aan die van Perceval in de Conte du Graal. Perceval sloeg na een amoureus begin een geestelijke weg in die hem uiteindelijk naar het mysterie van de Graal zou voeren. Fergus maakt af wat Perceval is begonnen, alleen het einddoel van zijn queeste is profaan: een versmelting van liefde en ridderschap, resulterend in een huwelijk en het bezit van aards goed. Dit kon Guillaume doen omdat de Conte du Graal onvoltooid bleef. Hij maakte van Perceval de wegbereider van Fergus en presenteerde de Fergus als de onvoltooide tweede fase van de Conte du Graal. Vandaar ook dat de Fergus op de feestdag van Sint Jan, Christus' wegbereider, zonder proloog, begint met een episode waarin Perceval een hoofdrol speelt. Guillaume heeft hierbij de bedoeling gehad zijn voorbeeld ironiserend te overtreffen; kennelijk was hij het niet eens met de geestelijke weg die Chrétien zelf met de Conte du Graal was ingeslagen. Een andere bijzonderheid is de manier waarop Guillaume voor zijn natura-nutritura-thematiek Schotland als decor gebruikt. | |
[pagina 128]
| |
De namen van de hoofdpersoon en zijn vader alsmede de lokalisering zijn ontleend aan de werkelijkheid: Fergus' queeste kan op de kaart gevolgd worden. Vandaar dat men lange tijd gedacht heeft dat de Fergus een ancestrale roman was, waarvoor Fergus van Galloway († 1161) model stond. Deze Schotse these is thans echter verworpen. Ook deze realia maken deel uit van het literaire spel dat Guillaume speelt. Escoce is niet zozeer Schotland als wel Escu-land: Schildland. Aldus portretteerde Guillaume Fergus als een pseudo-historische held uit de sage-literatuur. De Fergus is in twee handschriften bewaard gebleven, beide van omstreeks 1300. De Oudfranse literatuur kent naast de »Huon de Bordeaux geen andere teksten die direct aan de Fergus ontlenen. Er is één buitenlandse vertaling, de Middelnederlandse Ferguut, die afgaande op de taal in Oost-Vlaanderen tot stand kwam, waarschijnlijk in of rond de Scheldestad Oudenaarde. Op basis van ontleningen aan andere Oudfranse literaire werken kan de Ferguut ca. 1250 gedateerd worden. Curieus is het gegeven dat Gauvain vertaald is als Gawein, en niet als Walewein. De Ferguut bleef bewaard in een Westbrabants handschrift dat omstreeks 1340 geschreven zal zijn (nu in de Universiteitsbibliotheek te Leiden). Opvallend aan dit handschrift is dat het door een 14e-eeuwse hand op ongeveer 250 plaatsen is gecorrigeerd, niet om concrete fouten te verbeteren maar om de inmiddels één eeuw oude roman een face-lift te geven. Raadselachtig is dat de Ferguut tot vers 2590 de Fergus getrouw volgt, om daarna zonder de plot te verlaten een eigen, creatieve weg in te slaan. Lang heeft men deze breuk verklaard met de veronderstelling dat de vertaler het zogenaamde tweede stuk uit zijn hoofd heeft bewerkt. Gelet echter op de ad hoc-wijze waarop de vertaler te werk ging en de significante verschillen in taal, stijl en woordgebruik, doen we er verstandiger aan twee auteurs, een vertaler en een bewerker, te veronderstellen. De Ferguut verhoudt zich tot het origineel als een vereenvoudigde, licht bekorte vertaling/bewerking. De parodiërende, emulerende houding van de Fergus-dichter ten opzichte van de Conte du Graal is door de Middelnederlandse vertaler niet overgenomen (en waarschijnlijk ook niet onderkend). De Middelnederlandse vertaling, en dan met name het tweede, bewerkte stuk, is een boeiend, met veel ironie en understatement verteld verhaal van een droomcarrière. De Ferguut is de eerste Middelnederlandse ridderroman die in de moderne tijd integraal werd uitgegeven, en wel in de door haar vele fouten beruchte editie van L.G. Visscher (Utrecht 1838). De Belgische dichter Jan Droogenbroeck (1835-1902) nam de schuilnaam Jan Ferguut aan, toen hem door een leraar verboden werd deze editie te lezen. Jan Prins publiceerde een gedicht ‘Ferguut’ in 1919; van de hand van Kees Meekel verscheen in hetzelfde jaar het blijspel Ferguut en Galiene. D.L. Daalder schreef een bewerking voor de jeugd: De wonderlijke geschiedenis van Ferguut (1924). willem kuiper edities: De Haan 1974; Rombauts/De Paepe/De Haan 19822; Frescoln 1983; Kuiper 1989; Wolf-Bonvin 1990; Owen 1991. |
|