Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdspookverhaalBijzondere vorm van de fantastische literatuur en speciaal van de griezelliteratuur waarin bovennatuurlijke verschijningen, meestal de geesten van overledenen, een hoofdrol spelen. Soms worden dergelijke verschijningen uiteindelijk binnen de tekst rationeel verklaard, maar meestal gebeurt dat niet. Het genre werd al door de klassieke auteurs van de Griekse en Latijnse literatuur beoefend. Er zijn twee typen spookverhalen: de (mondeling) overgeleverde of folkloristische verhalen en de creatieve spookverhalen (vgl. in dit verband de tegenstelling tussen volkssprookje en cultuursprookje). Het folkloristische spookverhaal kent een lange traditie die veelal berust op het geloof aan bovennatuurlijke verschijningsvormen, zoals monsters, duivels, heksen, spookdieren (vampiers, weerwolven e.d.), vuurmannen etc. Deze verhalen zijn doorgaans anoniem en berusten op onverklaarbare of onverklaarde historische gebeurtenissen. Een beroemd en veel bewerkt folkloristisch spookverhaal is dat van de Vliegende Hollander, door talloze kunstenaars bewerkt of verwerkt tot creatief spookverhaal (Coleridge, Captain Frederick Marryat, Longfellow, Hauff, Heine, Wagner e.a.). In Nederland maakten o.m. Marsman, Vestdijk, Last en Biesheuvel gebruik van het gegeven. Cultuur- of creatieve spookverhalen spelen een rol in het werk van Shakespeare (Hamlet, MacBeth, Richard III) en Hooft (Geeraerdt van Velsen,1613). Met de opkomst van de romantiek ontstond het literaire klimaat waarin het spookverhaal een nieuwe impuls kreeg. Niet alleen werden tal van folkloritische spookverhalen opgetekend en verzameld, maar bovendien legden veel auteurs zich op het genre toe: Hoffmann, Hauff, Dickens e.v.a. Er is bovendien een duidelijke relatie met de opkomst van de gothic novel. Het decor voor deze verhalen wordt gevormd door de oorspronkelijke verblijfplaats van een vermoorde, een galgenveld, een begraafplaats of andere angst of huiver oproepende omgevingen. Bovendien is het middernachtelijk uur dikwijls het geijkte moment voor de verschijning van geesten en de opkomst van de zon voor de verdwijning ervan (vgl. K.H. Spiesz, Het spook, of de klok om middernacht, 1819). In het begin van de 19de eeuw werden veel oorspronkelijke of vertaalde spookverhalen uitgegeven. Van S.C. Wagener verscheen Spookerijen. Korte vertellingen uit het rijk der waarheid (vertaald uit het Duits, 6 dln, 1798-1803, herdrukt in 1810). Van Alexander Dumas verscheen in 1849 Les mille et un fantômes in 6 delen, dat nog in datzelfde jaar in het Nederlands werd vertaald en uitgegeven. Oorspronkelijk Nederlands is A. Cramers Het Rijnspook (1832). Een zekere populariteit kregen de latere bloemlezingen van B. Jessurun Lobo: Voor en na middernacht (1949) en Nacht en ontij (1956). Bij uitstek in de kinderliteratuur en jeugdliteratuur is het genre buitengewoon populair en er verschijnen dan ook talloze spookverhalen van auteurs als Henk van Kerkwijk, Sjoerd Kuyper, Maarten Kroon, Paul van Loon en de spokenjagersreeks van de Duitse auteur Cornelia Funke. Lit: Het fantastische, speciaal nummer van Revisor 8 (1981) D. Felton, Haunted Greece and Rome: ghost stories from classical antiquity (1999) A.E. Gavin & Chr. Routledge (red.), Mystery in children’s literature (2001) A. Smith, The ghost story, 1840-1920 (2010) C. Belsey, Tales of the troubled dead. Ghost stories in cultural history (2019).
|