Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdschoonheidTerm uit de kunstbeleving en kunstbeschouwing (esthetica), waarmee globaal wordt aangeduid dat voorwerpen uit de materiële werkelijkheid zodanige eigenschappen hebben (vorm, kleur, structuur) dat ze de zintuigen (vooral oog en oor) aangenaam aandoen. Men maakt vaak nadrukkelijk onderscheid tussen schoonheid in de natuur en die in de kunst. Binnen de kunst pleegt men een onderscheid te maken tussen de schone en de werktuiglijke (technische) aspecten van een object. Sinds I. Kant wordt het specifieke karakter van de schoonheidservaring vaak omschreven als ‘interesseloses Wohlgefallen’. De schoonheidsontroering wordt veelal een speciaal soort ontroering genoemd. Mede onder invloed van de romantiek en de toenemende vrijheid in het scheppen en beschouwen van kunst is het ‘aangenaam aandoen’ (het delectare uit de traditionele retorica) niet meer het enige criterium voor schoonheid. Men ziet verschillende tendensen in de schoonheidsopvatting opkomen. Een ervan is de benadering en beoefening van de kunst omwille van zichzelf (tegenover het utile dulci), als esthetisch schone kunst, los van zaken als inhoud, menselijke ontroering e.a. In dit verband kan men wijzen op het l'art pour l'art op de Beweging van Tachtig (Tachtigers) (schoonheid als nieuwe religie), en op de esoterische ambities van sommige symbolisten (symbolisme), waarin het estheticisme een grote rol speelde (decadentie). Daartegenover kan men denken aan veel schrijvers uit het existentialisme, bij wie dikwijls de traditionele schoonheid als waarde op zichzelf op de achtergrond komt te staan ten gunste van de gedachte dat kunst primair een manier van handelen is in de vorm van engagement met de wereld die men wil ontsluiten (Sartre) of die men, zonder koele distantie en met waardering voor het irrationele, in al zijn positieve en negatieve aspecten wil ondergaan. Gedeeltelijk op deze lijn zitten Vijftigers als Lucebert, voor wie ‘schoonheid haar gezicht verbrand’ heeft. Lit: J.J.A. Mooij, Idee en verbeelding (1981) p. 66-72 en passim P. Wakkers, Met ogen van toen (1982) M. van Nierop e.a. (red.), Mooie dingen. Over de esthetica van het object (1993).
|
|