Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermddeclamatieEtym: Lat. de-clamare = schreeuwen, luid voordragen. Aanduiding voor de voordrachtskunst als de gestileerde presentatie van teksten, inclusief de dictie, en als zodanig vergelijkbaar met de pronuntiatio. Bij het voordragen heeft men rekening te houden met die aspecten die ook in de gesproken omgangstaal een rol spelen, zoals luidheid (dynamisch accent), toonhoogte (muzikaal accent), duur (temporeel accent) van de lettergrepen, woorden en woordgroepen, alsmede met de pauzes tussen de onderdelen. Bij voordracht van poëzie dient men speciaal te letten op het feit dat de tekst uit verzen (vers-1) bestaat. Het ritme, het regeleinde (al dan niet van eindrijm voorzien), als ook de syntactische groepering van de zinnen over de regel(s) en de daarmee samenhangende relatie tussen versregelgrenzen en syntactische grenzen stellen bijzondere eisen aan de voordracht. Historisch gezien zou men kunnen zeggen dat de declamatie een voorgeschiedenis heeft in de vorm van de niet-gestileerde voordracht van teksten. Deze was in de middeleeuwen noodzakelijk als vorm van tekstoverdracht. In de loop van de 16de eeuw maakte het oude type luisterpubliek langzamerhand plaats voor de individuele lezer. Dit betekent geenszins dat de voordracht van teksten verdween. Deze kreeg nieuwe mogelijkheden in de vorm van declamatie. De vooral in de Zuidelijke Nederlanden bloeiende rederijkerskunst vond een rechtstreekse voortzetting in de amateurgezelschappen, die tot in de 19de eeuw actief bleven. In diezelfde eeuw kwam in het Noorden de ‘uiterlijke welsprekendheid’ tot grote bloei, o.m. in de dichtgenootschappen. Dat declamatie toen zeer in de mode was, valt bijv. af te leiden uit het ‘avondje’ in het verhaal ‘De familie Stastok’ uit Hildebrands Camera obscura (1839), waar het ‘Rijntje’ (= ‘Aan den Rhijn’ van E.A. Borger) wordt voorgedragen. De bloei van de orale cultuur in de 19de eeuw blijkt uit het feit dat een groot deel van de poëzieproductie eerst in mondelinge voordrachten gepresenteerd werd voordat de teksten in druk verschenen. Wat de 20ste eeuw betreft, valt te wijzen op de populariteit van het voorlezen uit eigen werk. Poëziefestivals, waarvan Poetry International een van de bekendste is, genieten een grote belangstelling. Dat geldt ook voor het in 1966 door Simon Vinkenoog georganiseerde Poëzie in Carré, waaruit later de Nacht van de Poëzie ontstond, die meer dan 25 jaar het grote poëzie-evenement zou vormen dat meer dan 2500 bezoekers trok en waaraan tientallen dichters (ook veel debutanten) hebben meegewerkt. Er waren ook bekende voordrachtskunstenaars, zoals Albert Vogel (1874-1933) die een grote naam opbouwde met voordrachten van poëzie en van proza uit het werk van Couperus. Bekend werden ook de expressieve improvisaties van Johnny van Doorn (1944-1991) die hij onder het pseudoniem Johnny de Selfkicker voordroeg.
Richtlijnen voor ’Uiterlijke welsprekendheid’ van de Groningse hoogleraar B.H. Lulofs (1848). [bron: W. van den Berg & P. Couttenier, Alles is taal geworden (2009), p. 198-199].
Lit: D.A. Russell, Greek declamation (1983) A.D. Leeman & A.C. Braet, Klassieke retorica (1987) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 481-512 W. Roozendaal, Handboek podiumpresentatie (2007) D. van Mal-Maeder, La fiction des déclamations (2007) L. Müller, Die zweite Stimme: Vortragskunst von Goethe bis Kafka (2007).
|