Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmopKorte, geestige, grappige of lollige anekdote met een pointe, bedoeld om mensen te laten lachen. Moppen worden verteld (getapt), zelden gelezen, en wel omdat het op de juiste manier vertellen van de mop (voordracht) in hoge mate bepalend is voor het plezier dat de hoorder eraan beleeft. Daarin onderscheidt de mop zich van het ruimere begrip grap. Moppen behoren vaak tot het vaste repertoire van het cabaret. De meeste moppen uit de middeleeuwen zijn bewaard gebleven als fabliau (Frankrijk), Schwank-1 (Duitsland) of boerde (Nederlanden). Hun verhuizing uit het orale naar het literaire milieu blijkt direct uit de manier waarop ze zijn vastgelegd: in paarsgewijs rijmende verzen. Al vanaf de 15de eeuw werden moppenverzamelingen aangelegd, bijv. het Liber facetiarum (Moppenboek) van de Florentijnse humanist (humanisme) Poggio (1380-1459), dat vóór 1500 26 keer herdrukt werd. Als gevolg van hun orale karakter werd een mop echter nooit in zijn oorspronkelijke vorm opgetekend, maar aangepast aan de heersende literaire mode. In de 15de, 16de en 17de eeuw volgden soortgelijke verzamelingen, nu ook in de volkstaal: bijv. De pastoor van Kalenberg (ed. Van Kampen & Pleij, 1981), Een nyeuwe clucht boeck (ed. Pleij e.a., 1983) en Aernout van Overbekes Anecdota sive historiae jocosae; een zeventiende-eeuwse verzameling moppen en anekdotes (ed. Dekker, Roodenburg & Van Rees, 1991). Literair gezien kent de mop na de 17de eeuw weinig aandacht en waardering. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw komt hierin weer verandering. De Amsterdamse humorist Max Tailleur was weer een van de eerste auteurs van wie moppen in druk zijn verschenen. Lit: L. Jongen (vert.), Van papen en hoeren, van ridders en boeren. Tien middeleeuwse moppen (1995) F.J. Lodder, Lachen om list en lust (1997) R. Dekker, Lachen in de Gouden Eeuw; een geschiedenis van de Nederlandse humor (1997) D. Aarons, Jokes and the linguistic mind (2012).
|