Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdanekdoteEtym: Gr. an-ek-dotos = niet-uit-gegeven, niet vrijgegeven. Een kort verhaal waarin een kenschetsende gebeurtenis, meestal beleefd door een (historische) persoon, op onderhoudende, humoristische wijze wordt neergezet; vandaar ook het belang van de pointe. De term werd het eerst gebruikt in de titel van een verzameling pikante verhalen over Justinianus I (Oost-Romeins keizer van 527 tot 565). Hoewel de anekdote erg in trek was als functioneel retorisch procedé gedurende de middeleeuwen (exempelen), is ze pas tijdens de renaissance een afzonderlijk genre geworden, dat later zijn hoogtepunt bereikte bij Von Kleist. De anekdote laat zich moeilijk onderscheiden van vergelijkbare korte verhaalvormen als cursiefje, exempel, fabel-1, facetiae, klucht-2 en novelle. De oudste Nederlandse anekdotenverzamelingen dateren uit de 16de eeuw, bijv. Een nyeuwe clucht boeck uit 1554 (ed. Pleij, 1983). Een 17de-eeuwse verzameling van moppen en anekdotes is die van Aernout van Overbeke, de Anecdota sive historiae jocosae (ed. Dekker en Roodenburg, 1991). Sommige anekdoten vormen tezamen een pseudo-biografie (anekdotenbiografie). In de 18de eeuw verschijnen anekdoten vooral in almanakken. Een moderne anekdotenverzameling is J. Brouwers’ Zachtjes knetteren de letteren (1975). Lit: H. Grothe, Anekdote (1971) P.P. Schmidt, Zeventiende-eeuwse kluchtboeken uit de Nederlanden (1986), p. 14-15 J. Koopmans & P. Verhuyck, Een kijk op anekdotencollecties in de zeventiende eeuw (1991) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 1 (1992), kol. 566-579 V. Weber, Anekdote. Die andere Geschichte. Erscheinungsformen der Anekdote in der deutschen Literatur, Geschichtsschreibung und Philosophie (1993) A. Bas & J. de Jong, ‘De anekdote als stijlmiddel in toespraakinleidingen’ in Tijdschrift voor taalbeheersing 27 (2005), p. 172-197.
|