Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdlausEtym: Lat. lofprijzing. Publieke lofprijzing, en als zodanig onderdeel van enkele literaire genres. De lof voor een persoon, werk, stad of zaak kan opgenomen zijn in een feestelijke redevoering of in een lofdicht of encomium. Ook het renaissancistische blason, een lofdicht op de vrouwelijke schoonheden, valt hieronder, evenals het lofdicht op een stad, het zgn. stedendicht of op een stroom, het zgn. stroomdicht. Uiteraard vormt de laus het hoofdbestanddeel van de laudatio, maar ook binnen de mortuaire literatuur, met name de funeraire poëzie, is zij vrijwel altijd aanwezig en vervult ze de functie van narratio, naast de luctus (klacht) en de consolatio (vertroosting). Dat geldt ook voor de grafrede of lijkrede. Erasmus' Lof der zotheid (1511) wordt vaak genoemd als een specifieke vorm van laus. Lit: H.K. Miller, 'The paradoxical encomium with special reference to its vogue in England, 1600-1800' in Modern Philology 53 (1955-1956), p. 145-178 S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance (1969), p. 106-107 C.W. de Kruyter, 'Inleiding' in C. Huygens, Stede-stemmen en dorpen (1981), p. 3-29 M. Spies, 'Inleiding' in J. van den Vondel, Twee zeevaart-gedichten, dl. 1 (1987), p. 143-152 J.F. Thomas, Gloria et laus: étude sémantique (2002).
|