De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 464]
| |
Uytbreyding Over den 19 Psalm Davids,
| |
[pagina 465]
| |
En tuygt van 't ware Licht,Ga naar voetnoot16
Dat sijn schoon aengesicht
Daer achter houdt bedeckt.
Nu weyd, mijn ooge weyd:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der Hem'len Majesteyt,
Vol schoonheyts ingegooten,Ga naar voetnoot21
De schoonheyt my verbeeldtGa naar voetnoot22-vlgg.
Van't noyt geschildert beeldt,
Tot noch voor ons gesloten.
3
25[regelnummer]
Nau gistren daelden neerGa naar voetnoot25
Den morgen melden 't weer
Geduerichlijck voorts aen:Ga naar voetnoot27
Den eenen duystren nacht
Het tot den andren bracht.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Gods Lof noyt stil bleef staen.
't Schoonst dat oyt daeglijcx blonck,Ga naar voetnoot31
Ons 'sdaegs sijn stralen schonck
Te helder nog van verren:Ga naar voetnoot33
En als het onderdoock,
35[regelnummer]
Den duystren nacht ons oock
Quam lichten met haer sterren.
4
Geen tongen, volck, of steê,Ga naar voetnoot37
Hoe uytheemsch, over zee,
Of leeren ongewent,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Of in hoe duystren hoeck,
Dat niet uyt 's Hemels boeck,Ga naar voetnoot41
| |
[pagina 466]
| |
Alst wil, den Schepper kent:
Elck sterretjen gewis
Een gulden letter is.
45[regelnummer]
Wie dees boeck-staven t'samenGa naar voetnoot45
Onsichtelijcken stelt,Ga naar voetnoot46
Daer merckelijck uyt speltGa naar voetnoot47
Gods wonderlijcke name.
5
Van derwaerts is dat trotsGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Den blixem onses Godts
Den sterflijcken verschrickt.Ga naar voetnoot51
Zy vlieden al haer best,Ga naar voetnoot52
Als hy van't oost in't west,
In yders oogen blickt.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wat plaets, wat hoeck, wat oord'
De donder niet en hoort,
Wanneer hy die wil senden:Ga naar voetnoot57
Hy berst ten wolcken uytGa naar voetnoot58
Met ysselijck geluyt,
60[regelnummer]
Tot aen des werelts enden.
6
In 't driftich velt om hoogGa naar voetnoot61
Heeft Godt des werelts oogGa naar voetnoot62
De Son een hut vergunt,Ga naar voetnoot63
Waer uyt hy toebereet,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Als eenen Bruydgom treet,
| |
[pagina 467]
| |
Die in çieragie uytmunt,Ga naar voetnoot66
Die uyt sijn slaep-zael gaet
En blinckt in syn gewaet
Van held're diamanten.
70[regelnummer]
Met minder luyster niet
Ons 't licht syn fackel biedt,
En straelt aen alle kanten.
7
Soo haest sy 'smorgens rijstGa naar voetnoot73
Op dees aertbodems lijst,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Der sterren glants verdooft:Ga naar voetnoot75
Gelijck een moedich helt
Hy sich tot loopen stelt,
En toogt sijn glansich hooft:Ga naar voetnoot78
Den gulden VlammendrichGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Alle oogen treckt tot sich
Van menschen en van dieren.
't Gevogelt algelijckGa naar voetnoot82
Hem groet met wilt muzijck,Ga naar voetnoot83
En vrolijck tierelieren.
8
85[regelnummer]
Verwondert ick aensach
O Vader van den dach,Ga naar voetnoot86
Hoe snel gy 't al verklaert,Ga naar voetnoot87
Hoe vlug gy henen schrijt,
Ja in soo korten tijdt
90[regelnummer]
Volbrengt u Hemel-vaert:Ga naar voetnoot90
| |
[pagina 468]
| |
Des Hemels blaeuwe tentGa naar voetnoot91
Gy dagelijcx omrent
Met u gevlerckte paerden:Ga naar voetnoot93
U hett' breeckt alsins door,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En niets en blijfter voorGa naar voetnoot95
Geschoolen op der aerden.Ga naar voetnoot96
9
Schoon 'shemels aengesicht,Ga naar voetnoot97
En alderschoonst het licht,
Waer door de werelt ziet,
100[regelnummer]
Noch schoonder 's Heeren Wet
Die reyn en onbesmet,
Noyt ziel haer vlecken liet.Ga naar voetnoot102
Hoe blinckt der starren troonGa naar voetnoot103
En alderklaerst ten toonGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
De goudgeel sonne luystert:Ga naar voetnoot105
In klaerheyt waer sy straeltGa naar voetnoot106
Godts wet noch prijs behaelt,Ga naar voetnoot107
Voor wien al 't licht verduystert.
10
't Uytbreydsel wonder netGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
De Sonne, 's levens wet,Ga naar voetnoot110
Wort aldernetst geacht;
Doch netter noch bekleefGa naar voetnoot112
De Wet die Godt voorschreef
| |
[pagina 469]
| |
Het menschelijck geslacht:
115[regelnummer]
De wet die aengemercktGa naar voetnoot115-vlgg.
Zielneyging daed'lijck werckt
Ten goeden, van den quade,
Vermits sy swaerder weegt,Ga naar voetnoot118
Waer door men Godt beweegt
120[regelnummer]
Tot gunst en tot genaden.
11
De Leeck sy wederbaert,Ga naar voetnoot121
En sijnen wulpschen aert
In wijsheyt grijsen doet,Ga naar voetnoot122-123
Wanneer sy wel beoogtGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Soo onderscheydlijck toogtGa naar voetnoot125
Het waere en 't valsche goedt.
Wie heylich en geschickt,Ga naar voetnoot127
Des hoogsten reden wickt,Ga naar voetnoot128
Die salse oprecht belijden;
130[regelnummer]
En d'onderhouder wert
Ervaren hoe sy 't hertGa naar voetnoot130-131
Soo seer in Godt verblijden.
12
O! Welcken heldren glants
In d'oogen des verstants
135[regelnummer]
Van 's Heeren wet afschiet,Ga naar voetnoot135
Waer door Heer uwen knecht
Na u behagen recht,Ga naar voetnoot137
't Een lieft, en 't ander vliedt.Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 470]
| |
De vreese die steets vreest
140[regelnummer]
Met eenen kintschen geestGa naar voetnoot140
Des hoogsten toorn is haylich,
Dies 't lot dat sy verhoopt
Niet met der tijdt verloopt;
Maer in Gods schoot rust vailich.
13
145[regelnummer]
Rechtvaerdich ist gerichtGa naar voetnoot145
Dat yder sijnen plicht
Aentekent, en verklaert.
Wijl 'shemels wetten danGa naar voetnoot148
Geen tong volprijsen kan,
150[regelnummer]
Hoe schoon sy zyn, en waerd.Ga naar voetnoot150
Noch goudt noch eel gesteent
Heeft Ophir oyt verleentGa naar voetnoot152
Soo dierbaer in myn oogen:Ga naar voetnoot153
Noch nimmer honichbieGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Konfijten hoonich dieGa naar voetnoot155
Soo soet heeft smaken mogen.
14
U knecht heeft 't geen hy weet
Al steets met doen bekleedt,Ga naar voetnoot158
Steets hield' hy sich vermaent,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En nimmer yver sadt,Ga naar voetnoot160
Speurt hoe sy hem den patGa naar voetnoot161
Ter hoogster eeren baent.
| |
[pagina 471]
| |
Soo oyt mijn ziel verleyt
Wiert door onwetentheyt,
165[regelnummer]
Wie kan die feylen mijden?
Errinnert my ô HeerGa naar voetnoot166
Al 't geen waer door wy d'eer
Uws heylgen naems ontwijden.
15
Ontslaet derhalven my
170[regelnummer]
Der trotschen heerschappy,Ga naar voetnoot170
Soo blijve ick onbevleckt,
En onbesoedelt van
Al 't geen den vromen man
Tot schult en onheyl streckt:
175[regelnummer]
Alsdan sal Davids mondtGa naar voetnoot175
Ontdecken 'sharten grontGa naar voetnoot176
Met heylige gedichten:
Mijn schermheer, troost en schilt,
Die my verlossen wilt,
180[regelnummer]
En al mijn kruys verlichten.
I.v.V.
Over veel jaren gedicht.Ga naar voetnoot*
|
|