De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 459]
| |
Zedigh Gedicht, Vande Ydelheyd der Menschen en Wanckelbaerheyd der Koningh-Rijcken.aant.aant.aant.Ga naar voetnoot*Ga naar voetnoot*1
Elck heeft gebiedens Lust, elck tracht naer hooge staten,Ga naar voetnoot1
Na eenen Tytels glans, na Myters, Staf en Croon,Ga naar voetnoot2
Na Bisdom, Graeflijckheyd, en Rijcken boven maten:Ga naar voetnoot3
Elck wil als aerdsen God hier bouwen zynen Throon.
2
5[regelnummer]
Indien sulcx heyl aenbrocht, ick wild oock daer na strevenGa naar voetnoot5
Om 't ampt eens Vorsten, Graefs of Koninghs te bekleen,
Maer overmids sulcks heyl aenbrengen kan noch geven,
Verfoey ick 't al gelijck, en acht van allen geen.Ga naar voetnoot8
3
Wat segh ick, zijn dan niet Monarchen hoogh gebooren?
10[regelnummer]
Als met den heldren glants eens Godheyds aengedaen,Ga naar voetnoot10
Dien selden haers gelijck of niemand komt te vooren:Ga naar voetnoot11
Kan ergens salicheyd dit Heyl te boven gaen?
| |
[pagina 460]
| |
4
't Is waer ick latet toe, dats' uyterlijck voor d'oogenGa naar voetnoot13
Sijn met een wolck om-schaut van grooter Majesteyt:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer innerlijck in 't hert, is 't niet als waen en loogen,
Is 't vol van slaverny, druck en katyvigheyd.Ga naar voetnoot16
5
De Croon al schencktse een Son van Gout en Dyamanten
Is haer een lastigh pack: de zyde en purper drachtGa naar voetnoot18
't Lijf noopt met ongemack: de Dienaers en TrawantenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Haer 't harte beven doen, en sorgen dagh en nacht.Ga naar voetnoot20
6
Den Sçepter zijnse moe te hand'len en te dragen,Ga naar voetnoot21
Om dat meer Rijcken niet staen onder haer gebiedt:Ga naar voetnoot22
Is d'eene werelt haer, en hoorense gewagen
Van 't ander werelts Rijck, zy huylen van verdriet.Ga naar voetnoot24
7
25[regelnummer]
Zijn d'Onderdanen veel, veel valter te bestieren:Ga naar voetnoot25
En na de volckren zijn in zeden onderscheen,Ga naar voetnoot26
Zy onderworpen zijn elx zeden en manieren,Ga naar voetnoot27
Of d'een of d'ander raeckt te lichtlick op de been.Ga naar voetnoot28
8
De Most haer edick is, hoe zoet en uytgenomen:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bancket noch Venesoen haer honger niet versaet:Ga naar voetnoot30
| |
[pagina 461]
| |
's Nachts als een ander rust so schiet haer in haer dromenGa naar voetnoot31
Dat yemand na haer kroon of na haer leven staet.
9
De vyanden zijn veel van binnen of van buyten,
Is 't een rumoer geslist, het ander dat ontstaet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van buyten staet haer toe des vyants heyr te stuyten,Ga naar voetnoot35
Van binnen toe te sien voor oproer of verraet.
10
Soo haer den seghen mist van welgeboorne Soonen,Ga naar voetnoot37
Of isser maer een vrucht, sy sorgen voor misval:Ga naar voetnoot38
Zijn oock de Kindren veel, sy duchten om de Croonen
40[regelnummer]
Een bloedigh strengh gevecht ten lesten volgen sal.Ga naar voetnoot39-40
11
Kort-om; so glory-rijck en heerlijck alse schynen,Ga naar voetnoot41
Voor 't uyterlijck gelaet, soo deerlijck wederomGa naar voetnoot42
Haer innerlijck in't hart doorprickelen veel pynen:
Behalven dat 's op 't laetst verwelcken als een blom.Ga naar voetnoot44
12
45[regelnummer]
Als d'onverwachte Dood genaeckt tot haer Palleysen,
En aen haer Poorten klopt: die naulijcks opgedaenGa naar voetnoot46
Een droeve stem ontmoet, 't is tijd ghy moet verreysen,Ga naar voetnoot47
Monarchen maeckt u ree! 't is hier met u gedaen.
13
Daer vanght het suchten aen met uytgestorte tranen:
50[regelnummer]
Adieu mijn heerlijckheyd! adieu mijn Werelds rijck!Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 462]
| |
Houd van aenbeden op, mijn knielend' onderdanen!Ga naar voetnoot51
Mijn Son is laegh gedaelt, mijn glory valt in't slijck.
14
Dan zijnse min noch meer als d'armst der bedelaren,Ga naar voetnoot53
Die om een kruymken Broods voor hare traly badt:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Indien de balsem 't Lijck mocht voor 't verrotten sparen,
Dit mocht al 't voordeel zijn 't geen noch een Coninck had.Ga naar voetnoot55-56
15
Wech dan met d'ydelheyd! daer so veel duysent menschen
In stellen 't hooghste goet en't alder-opperst heyl:
Wort Vorsten uws gemoets, wat wildy schoonders wenschen?Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dees deughd is ongemeen, nochtans voor yder veyl.Ga naar voetnoot60
16
Een machtigh Coningh is 't, die zijn verdorven lusten
Zich onderworpen heeft, en over haer gebiet,
Die zijn gemoet besit in stilheyd en in rusten,Ga naar voetnoot63
En willeloos in God niet anders wil als niet.Ga naar voetnoot64
17
65[regelnummer]
De sulcke draeght in sich zijn Coninghrijck beslooten,
De sulcke vint in hem al 't geen hy in God socht,Ga naar voetnoot66
Door 't uytgaen van hem selfs, en door sich selfs t'ontblootenGa naar voetnoot67
Hy als gesegent heel het aertrijck aen sich brocht.Ga naar voetnoot68
| |
[pagina 463]
| |
18
Vermits men sulcken heyl onwetlijck niet mach erven,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dat is, ten zy men daelt van't Goddelijcke bloet:Ga naar voetnoot70
Is 't wonder dat dan veel dees hoocheydt moeten derven?
En datmen selden vint een Coningh naer't gemoet?Ga naar voetnoot72
19
Verliest u selven dan en word uyt God geboren,Ga naar voetnoot73
In dien ghy anders haet der sonden slaverny,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En uws Ziels vryheyd lieft, ghy werd als uyt verkoren,Ga naar voetnoot75
Gesalicht en gesalft, tot sulcken heerschappy.
Dit songh ick daer ick lach gerust en onbekommertGa naar voetnoot77
Van d'uytgestreckte Eyck beschaduwt en belommert.Ga naar voetnoot78
|
|