De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 446]
| |
[Hymnus of Lofzangh vande Christelycke Ridder]aant.aant.aant.aant.Een illustratie van Paulus' woorden in de brief aan die van Ephese VI, 13 prent getekend door David Vinckboons en gegraveerd door Pieter Serwouters voor de letterkundige ‘Konstvercooper’ Abrahamus Regius of Abraham de Koning in 1614. Hoogst waarschijnlik is deze prent gemaakt op Vondels gedicht: Hymnus of lofzangh vande Christelycke ridder. Zo zijn de eigenaardigheden (fouten? vrijheden?) van deze prent te verklaren; zie, ook voor andere biezonderheden, de uitvoerige aantekening achter in dit deel. De tekst, in de rechterbovenhoek, luidt: Propterea accipite universam armaturam Dei, ut possitis resistere in die malo, et in omnibus perfecti stare. Ephes. 6. v. 13. [Neemt daarom aan de volle wapenrusting Gods, opdat gij weerstand kunt bieden op de boze dag en in alles volmaakt stand kunt houden]. Deze tekst volgens de vroegere Latijnse vertalingen van de H. Schrift, gelijk die tekst ook in de Vulgaat luidt, behalve dat 't woord universam daar ontbreekt en vermoedelik afkomstig is uit Erasmus' vertaling, die leest: ‘Quapropter assumite universam armaturam’: wat 'n volledige vertaling is van 't Griekse πανοπλίαν, letterlik: volle wapenrusting. In de linkerbovenhoek staat de opdracht: Clarissimo, doctissimoque viro D Ioanni Polyandro SS Theologiae eximio Professori, cognato suo omni observantia colendo, consecrat Abrahamus Regius. [Aan de hoogst edele en geleerde Heer Joannes Polyander, voortreffelik professor in de heilige godgeleerdheid, zijn eerbiedwaardige bloedverwant, wordt deze prent toegewijd door Abraham de Koning]. De 8 Latijnse versregels onder langs de rand luiden:
In me quid rabida saevitis mente Tyranni?
Vulnere crescit amor, non cedo, figite corpus,
Figite, non cedo: flammantes mitte sagittas
Haeretico comitate tuo male Rector Averni;
Nil tua Munde moror ter fallacissime dona;
Hinc procul esto Caro, nunquam tua iussa capessam:
Hinc fuge Peccatum, fuge ex hinc ad Tartara Lethum:
Militiae Christus mihi Dux, idemque Triumphus.
[Vrij vertaald:
Wat woedt gij zo dolzinnig tegen mij, Tyrannen!
De wonde voedt de liefde, ik wijk niet, schiet op mijn lijf,
Schiet, ik wijk niet: werp uw vlammende schichten,
Gij met uw Ketterse gezel, o boosaardige Hellevorst!
Driewerf leugenachtigste Wereld, ik versmaad uw geschenken:
Weg gij, o Vlees, nooit zal ik uw eisen inwilligen;
Vlucht van hier, o Zonde, vlucht van hier naar de Hel, o Dood:
Mijn krijgsheer is Kristus, hij is mijn Victorie.]
Deze verzen zijn de ‘Christelycke Ridder’ in de mond gelegd. Ze zijn als 'n korte toelichting op de prent, en dus als een samenvatting van Vondels gedicht. | |
[pagina 447]
| |
Hymnus of Lofzangh
| |
[pagina 448]
| |
En voed met zulcken droom als ons gezangh uytbeeld.Ga naar voetnoot16
Ick zagh van 't hoogh geberghte in vlack gelegen velden
Twee trotze legers die haer in slaghoorde stelden,Ga naar voetnoot18
Belust elck anders kansse en voordeel af te zien,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Of liever duyzend doon te lyden dan te vli'en.Ga naar voetnoot20
Zoo flucx men 't teecken geeft roert yder 't stof met voetenGa naar voetnoot21
Dat d'aerde schud als zy malkanderen gemoeten.
De razerny vanght aen met een vermenght geluyd,
Dat nae den sterren klimt, en aen den hemel stuyt,
25[regelnummer]
Wiens vrolijck voorhoofd haest verouwdet vande rimp'len,Ga naar voetnoot25
Wiens alderhelderste oogh zelf schemert vande wimp'len,Ga naar voetnoot26
En van 't geslepen stael, dat wederzyds gescherpt.
Zoo vaeck't zijn vyand dreyght den blixem op hem werpt.
't Bloed stroomt tot een rood meyr, welcx heete baren bruyzen,
30[regelnummer]
En droef luyd den adieu der zielen die verhuyzen.Ga naar voetnoot30
d' Eerwaerde Wijsheyd Gods dees' slachting vast aenschouwt
Van haren heyl'gen throon in't opperste gebouwt.Ga naar voetnoot32
Zy daeld van boven af met haer sneeuwitte vlercken,Ga naar voetnoot33
En grijpt die meest uytsteeckt in ridderlijcke wercken
35[regelnummer]
Uyt 't midden vanden strijd die vuyrigh is en straf,
En op een woeste plaets voerd hem ter zyden af.Ga naar voetnoot36
O Ridderlijck gemoed! dus heeftze hem aengesproken,
't Is langh't is al te lange in 't harnasch zich gewroken,
't Is langh genoegh aldus met David zich besprenghtGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
In 't Philistijnsche bloed, en 't dorstigh zand gedrenckt,Ga naar voetnoot40
Zulck krygen ben ick zat. ontslaet u dit scherp yzer,Ga naar voetnoot41
Dees' stalen borst ontgespt; gaet henen wend u wyzer
| |
[pagina 449]
| |
Tot eenen strijd des geests, en tot dat oorloogh vliedGa naar voetnoot43
't Welck zoo vele eeuwen langh door 't geest'lijck is bedied.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dit Christ'lijck wapentuygh voor 't ander wilt omgorden,
En op een nieuwe wyze een Christen Krijghsman worden,
Treckt deze rustingh aen, en kiest die steyle rotz
Tot eenen vasten borght, zulcx raed de Wijsheyd Gods.Ga naar voetnoot47-48
Eerbiedigh antwoord hy: O hemelsche meestressel
50[regelnummer]
Die waerlijck zijt alleen der schepselen vooghdesse,
Waer hebbe ick oyt verschuld dat ghy mijns gade slaetGa naar voetnoot51
En 't vreughdenrijck paleys uws lieven vaders laet?Ga naar voetnoot52
Aenbedelycxste vrou, wild voor uw hemelvaren
't Gebruyck dier wap'nen my eerst grondelyck verklaren.
55[regelnummer]
De wysheyd zegt, die helm is d'hoop van 't eeuwigh heyl,
Die schild't beproeft geloof, waer door men vranck en veylGa naar voetnoot56
Des Satans schichten schut, en uytbluscht inder ylenGa naar voetnoot57
Den brand, den helschen brand, van zijn geschoten pylen.
Dat zweerd is 's Heeren woord 't welck wederzyds ontzeydGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die borstbeschermer kreeft dat is gerechtigheyd.Ga naar voetnoot60
Die brooskens wel gepast die vorstelijcke schoenenGa naar voetnoot61
Is 's Euangeliums zoet vredenrijck verzoenen,Ga naar voetnoot55-62Ga naar voetnoot62
En d' hoecksteen Christus is, waer op in al zijn doenGa naar voetnoot63
Zich vry verlaten mach de Christen kampioen.
65[regelnummer]
't Was nauwelijcx gezeyd, de Wijsheyd eerst verschenen,
| |
[pagina 450]
| |
Heeft heylighlijck gespoockt, en is terstond verdwenen.Ga naar voetnoot66
De Ridder al verbaest of't waerheyd was of waenGa naar voetnoot67
Ontwapend zich op't lest, treckt's wijsheyds rustingh aen,Ga naar voetnoot68
En 't harnasch aengepast hy van des hoecksteens middenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Steroogende hemelwaert aldus aenvanght te bidden.Ga naar voetnoot70
O Veldheer onzes stryds, die door uw bloedigh zweet
En roode wonden hebt eens hoofdmans ampt bekleed:
O waren Samson! die verbrekende's doods banden,Ga naar voetnoot73
Verpletterde den kop van alle uwe erfvyanden,
75[regelnummer]
En een schoon voorbeeld liet, hoe in dit iammerdal
Elck kryghsknecht 't enge spoor uws kruysweghs houden zal:Ga naar voetnoot76
O kruysvorst! kapiteyn! voorvechter! en verbidder!Ga naar voetnoot77
Van 't rood gesluijert heyr, aenschouwt aenschouwt den RidderGa naar voetnoot78
Die uwe benden volght, en zyn behagen schept
80[regelnummer]
Dat hy verwinnen mach als ghy verwonnen hebt.
't Gebed noch nauw'lycx eynd, of d'Hemel geeft een teecken
Dat hem zyns koninghs hulpe en troost niet zal gebreecken.Ga naar voetnoot82
Flucx ziddert al 't geberghte, en 't aerdryck daer ontrent
Een wolck van damp en roock uytbraeckende opwaerts zend,
85[regelnummer]
En eer hy 't mercken kan zoo treed hem onder oogen
Een opgesmuckte vrouw die groot is van vermogen,Ga naar voetnoot86
Die beter een Godinne als sterflyck mensch gelyckt,
En 't schoonste beeld beschaemt dat inde spiegel kyckt.Ga naar voetnoot88
De rycxste bagge haer çiert. alsins is zy bepeereld.Ga naar voetnoot89
| |
[pagina 451]
| |
90[regelnummer]
Haer ployryck purper vloeyd. haer p'ruyck druckt een kleyn weereld,Ga naar voetnoot90
Iae 't is de Weereld zelf wanneer hy 't wel beziet,
Die met haer rechter hem een gouden kopschael bied,Ga naar voetnoot92
En met de slincker zwaeyt een waeijer zwert van pluymen.
Die rechte Ioffrou sleeps, hoe steecken haer de kruymen.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Zy maeckt een fiere gangh, en 't schynt als ofze hem smeecktGa naar voetnoot95
Met eenen zoeten lach. nu luystert watze spreeckt.
Vroom Ridder, wie ghy zyt, door zonderlinge driften
Ons uwe dwaelsterr' dringht u heerlyck te begiftenGa naar voetnoot98
Met Ryckdom, Eere en Staet, of Wellust, welck ghy kiest,
100[regelnummer]
Behoudens ghy u zelf in onzen dienst verliest.Ga naar voetnoot100
Dit aerdryck ick bestier. d'ontzichelycke zielenGa naar voetnoot101
Der Majesteyten zelf voor my ter aerden knielen,
En zoecken steeds de gunst myns Godheyds met gebe'en:
Want yder trots Monarch ontfanght van my zyn leen.
105[regelnummer]
De Scepters deyle ick om: de kroonen en de bandenGa naar voetnoot105
Van Koningh, Vorst en Graef zyn zegens myner handen.
Met witte marmorsteen myn hof ten wolcken ryst,
Dat's Pelgrims oogh verlet, en met verwond'ren spyst.Ga naar voetnoot108
Inwendigh 't bont tapyt de wanden houd gescholen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
't Vertreck der zalen doet myn hofgezin verdolen.Ga naar voetnoot110
My vierd der Ioffren Reye, een wonderlycke pracht,Ga naar voetnoot111
Die door de tralien kyckt, en inde watergrachtGa naar voetnoot112
Om tydverlies zomtyds zyn schaduwe laet spelen,Ga naar voetnoot112-113
| |
[pagina 452]
| |
Terwyl in's lusthofs top de Nachtegalen quelen:Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De blancksgepluymde zwaen haer weelde uyt 't water schept,Ga naar voetnoot115
En d' oijevaer op 't dack met zynen klepel klept.
Zoo flucx my d'avondsterr' toeknickt om t'avondmalen,
Ick my ter disschen schick daer duyzend toortzen stralen,
Daer's tafels rugh zich om den last der spyzen belght,
120[regelnummer]
Daer yder zilv'ren vlackt' zyn venezoen verzwelght,Ga naar voetnoot120
Daer d'honger werd geterght van zo veel leckernyenGa naar voetnoot121
Dat't suyckerzoet bancket men naulijcx weet te vlyen:Ga naar voetnoot122
Daer uyt een blaeuw kristal op konstrijck goud geschroeftGa naar voetnoot123
De most het hert verheught, dat nimmer is bedroeft:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Daer 't Goddelijck musyck van zangh en spel in d'oorenGa naar voetnoot125
Den weerklangh van 't gewelf zo lieffelijck laet hooren
Dat ziele en geest ontspringht, en 't lichaem ongetemtGa naar voetnoot127
Al danssende in een zee van duyzend weelden zwemt,
Tot dat 't lijf juychens moede en mat van 't stadigh woelen,
130[regelnummer]
Een zoete nachtrust vind in d'ermen van zijn boelen:
Terwijl het wakende oogh des torenwachts den borght
Voor ongeval behoed, en veylighlijck verzorght.
O Ionckheer is 't oock vreemd dat wolcken volcx van verren
My haesten te gemoet, en dragen aen de sterren?Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dat der vergoder schaer zo heftigh om my dringht?Ga naar voetnoot135
Is 't anders als klaer goud en zilver dat hier blinckt.
Vermomde Toveres! wegh met uw valsch blancketzel,
Wegh met u zoet vergift, en doet mijn ziel geen letzel.Ga naar voetnoot138
Uytwendigh zydy schoon, van binnen vol ellend:Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Uw heerlijckheyd is kort: uw vreughd met droefheyd end:
Uwe eere is wanckelbaer: uw hoogheyd dreyght te vallen.
| |
[pagina 453]
| |
Van al 'tgeen ghy belooft en geefdy niets met allenGa naar voetnoot142
Als ramp en druck te loon den genen die u dient.
God hem zijn gunst ontzeght wie zich met u bevriend.
145[regelnummer]
U dreyght een eeuwigh wee: uw lachen werd tot huylen,
Als ghy voor't vierschaer Gods u niet en moogt verschuylen,Ga naar voetnoot146
Met al die uwen sleep te volgen zijn gewoon,
Als 't vonnis werd geveld van God en 's menschen zoon.Ga naar voetnoot148
Verziet u Duyvels zaet, verziet u voor mijn schelden:Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Vlied na den afgrond toe, uw munt wil hier niet gelden.Ga naar voetnoot150
Voor zulcken antwoord vlucht de Moeder alles quaeds,Ga naar voetnoot151
En eer 't de Ridder speurt, flucx weder in haer plaets
Een vette poezel komt al nader t'hemwaerts sluypen.Ga naar voetnoot153
Zy koestert vast een Slange, en waent hem te bekruypen,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Dies roept hy: verder niet, eerst antwoord op mijn eysch.
'kBen, zeghtze, niet en schroomt, het ongebreydelt Vleysch,
Die niet verzwelgen kan dat ghy door 's Geests afradenGa naar voetnoot157
Al d'aengeboden gunst des Werelds gaet versmaden.
Wat dolheyd gady aen? ay arm onzaligh man,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Ontslaet u van 's Geests juck, ontslaet u dien Tyran,Ga naar voetnoot160
Die zo veel zielen plaeght, en vol van jalouzije
Haer 't leven bange maeckt, en druckt met slavernije:Ga naar voetnoot162
Die's levens lust benijd: die 't lichaem pijnt en kruyst,
En als 't is afgereen daer schielijck uyt verhuyst.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Zijn dienaers slaven zijn, en 't loon dat zy beerven
Is datze elcx gaepspel zijn, en martelaren sterven.Ga naar voetnoot166
| |
[pagina 454]
| |
Ontzegt's Geests dienstbaerheyd: vertrouwt u'swerelds bruytGa naar voetnoot167
En in haer schoonheyd weyd, zy munt te wonder uyt.Ga naar voetnoot168
Verfoeyt den engen pad: voldoet uws herten wenschen,
170[regelnummer]
En volgt op 't breede spoor den braefsten hoop der menschen.Ga naar voetnoot170
Verleydster zydy daer, de strenge Ridder roept,Ga naar voetnoot171
Die 't oor de slange leent, en van 's doods vruchten snoept.Ga naar voetnoot172
O snoode zielenpest! die vleyende, ondertusschen
Den Geest nae 't leven staet, en pooght zijn zaed te blusschen,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Vermids hy lust noch treck tot uwe wetten heeft,
En 't heyl der zielen werckt als hy u wederstreeft.Ga naar voetnoot176
Wat Moeder dat ghy zijt magh aen uw vruchten blijcken,Ga naar voetnoot177
Die alderminst Gods aerd, en 's Duyvels gantsch gelijcken.
Afgoderije, haet, moord, twist, hovaerdije en nijdGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Uwe eygen docht'ren zijn, den Satan toegewijd.
Laetst zwoer ick u den dood: dorft ghy my noch ontmoeten?Ga naar voetnoot181
Zo scheld de Ridder 't Vleesch, en doodet voor zijn voeten.Ga naar voetnoot182
'tVleesch geeft aldaer den Geest, en 't neemt zijn leste adieu.
Maer aende slincker zijde hem weder op een nieuwGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Een Ketter overvalt, heel statigh, ouwd van wezen,
Die stickziende altijd doolt, en brilt van veel te lezen,Ga naar voetnoot186
Die lezende versuft, en min tot kennis koomt.
De Ridder spreeckt hem aen, en vraeght waer van hy droomt.
'tWas, zeght hy, al van ouwds 't gevoelen veler wijzen
190[regelnummer]
Dat ydel werd gelooft's vleesch opstaen en verryzen,Ga naar voetnoot190
En dat elck kerckhof niet 't verstorven bleeck gebeent
Der doon opworpen zal gelijckmen dwaeslijck meent:Ga naar voetnoot192
Want zo d'opstandingh wat geloofs word toegeschreven,Ga naar voetnoot193
| |
[pagina 455]
| |
Ontwyffelijck het is geschied al in dit leven.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Is 't niet een fyne klucht, en rechte kinderspot,
Dat 't lyf verryzen zal als 't eenmael is verrot?Ga naar voetnoot196
Zo 't waerheyd strecken magh, gewis hoe wilmen vloecken
Als elck om 't eerste grielt, en gaet zyn beenen zoecken.Ga naar voetnoot198
Daer by verdichtmen noch, zo vremd als praetgemeen,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dat Christus 't vierschaer Gods zyns Vaders zal bekleen:Ga naar voetnoot200
Maer zoo 't waerachtigh is, wat zalmen toe gaen schryvenGa naar voetnoot201
't Vertragen van zyn komst, en 't stadigh achter blyven?Ga naar voetnoot202
Want van dat 's werelds lamp eerst blonck aen 's Hemels glas,Ga naar voetnoot203
Nature een zelve blyft, en alle dingh als 't was:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
D'een eeuwe d'ander volght, d'een zomer volght den and'ren,
En hoe zeer d'aerd verouwd, noch spoortmen geen verand'ren:Ga naar voetnoot206
Den hemel hemel blyft, d'aerd aerd, de zee blyft zee:
Dies komt hy nimmermeer, of is te zelden ree.Ga naar voetnoot208
Vlied, zeght de Ridder, vlied aertzketterl valsch verrader!
210[regelnummer]
Gaet veylt uw logenkraem den Duyvel uwen vader:
Gaet preeckt den Saduceen, en die geen hope en heeftGa naar voetnoot211
Ick waen niet, maer ick weet dat mynen Heyland leeft,
Die ware Ionas, uyt 's grafs walvisch, nae dry dagenGa naar voetnoot213
Weer 't licht des hemels zagh: die zo vele heyl'gen zagen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En door die zelve macht, en door die zelve geestGa naar voetnoot215
Waer door hy eens zyns zelfs opwecker is geweest,Ga naar voetnoot216
| |
[pagina 456]
| |
Hy 't menschelyck geslacht zal uyt 's doods slaep opwecken,
En voor den rechterstoel des grooten Rechters trecken,
Wanneer hy als een zon de dicke wolcken breeckt,
220[regelnummer]
De deughd met heyl bekroont, en zyn versmaetheyd wreeckt.Ga naar voetnoot220
'tVertrecken van zyn komst veroorzaeckt dat hy goedigh,Ga naar voetnoot221
Niet wil des zondaers dood, maer hoopt zyn boet langmoedig.
Hoe langh zijn komst vertraeght, 't werd t'zijnder tijd vervuld,Ga naar voetnoot223
Maer't wil te spade zijn als ghy't gelooven zult.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
De Ketter schaemrood deynst, en flucx verrijst door 't gapenGa naar voetnoot225
Des aerdrijcx een gedrocht, dat eyslijck en wanschapen,
Noch mensch noch dier gelijckt, en met dry pylen mickt
Met zynen strengen boogh: dies onze Ridder schrickt.Ga naar voetnoot228
't Wreed Monster briescht hem toe: gedonderd uytter hellen
230[regelnummer]
Verschijn ick 's afgronds Vorst, om eeuwigh u te quellen,
Vermids ghy vruchteloos op uwen Christus hoopt,
Vergeefs in zynen naem besprenght zijt en gedoopt.Ga naar voetnoot232
Der zonden zyn te veel die u voor God verklagen.Ga naar voetnoot233
Die zoo wel 's nachts als 's daeghs u voor den Rechter dagen:
235[regelnummer]
Slaet uws gewetens boeck eens open, daer zoo naeckt
Uw pleyt heeft uytgedient, en 't vonnis is gemaeckt:Ga naar voetnoot235-236
En effen als uw hope zoo is't geverwt gelooveGa naar voetnoot237
Daer ghy vergeefs op steunt, dat u voorlanghs ten rooveGa naar voetnoot238
Des afgronds heeft verklaerd, en 's leeuws keel overgaf.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Wat is uw wangeloove? is 't anders yet als kaf?
Als stopp'len hoy en stroy, 'twelck voor den heeten toren
Van Gods rechtveerdigheyd versmilt en gaet verloren?
Is 't anders yet als waen en dwaesheyd ingebeeld?Ga naar voetnoot243
| |
[pagina 457]
| |
Is niet geveynsde schijn de pop waerme' ghy speelt?Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En wat is 's hemels God doch als een uytermaten
Ondraeghlijck wreed tyran, die weerdigh is te haten?Ga naar voetnoot246
Veel min aenbiddens weerd: vermids hy yderman
Een wet stelt die hy zelf niet onderhouden kan:
Noch eyscht hy dat elcx mond zal van zijn goedheyd roemen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Daer hy elcx onheyl wil, en lacht in ons verdoemen.
O wonderbaren storm! zijn pylen nu verspiltGa naar voetnoot251
Terstond afstuyten op des vromen Ridders schild
Die zich aldus verweert: Erfvyand aller zielen!
Serpent! Leeuw! Draeck! ouw Slange! hoe lang zult ghy uwe hielenGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Opheffen tegen God en al wat hem aenkleeft?
Zielmoorder! Logenaer! die d'yd'le locht doorzweeft,Ga naar voetnoot256
Die 's werelds Prince zyt, en in uw boeyen kluystertGa naar voetnoot257
Al wie u d'ooren leent, en nae uw smeken luystert.Ga naar voetnoot258
De misdaed overweeght wel die myn ziel bevleckt:Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Maer Gods barmhertigheyd haer noch veel wyder streckt.Ga naar voetnoot260
Myn zonden zyn bloed rood, en geensins om vergrooten:Ga naar voetnoot261
Maer rooder is noch 't bloed 'twelck Christus heeft vergoten:
't Geloove is zwack in my, dit baert my zwaer verdriet:
Maer God de liefde zelf verwerpt den zwacken niet.
265[regelnummer]
Oock is hy lievens weerd, die kocht ons aller leven,Ga naar voetnoot265
Doen hy zyn waerdste pand aen 't kruys gingh overgeven,Ga naar voetnoot266
Doen hy ons Iesus gaf zo deerlijck, zo bebloed,Ga naar voetnoot267
Die 's vaders toorn verzoent, en al ons schuld voldoet,Ga naar voetnoot268
Die ons dien geest verwerft waer door wy allegader
270[regelnummer]
Zijn Medebroed'ren zijn, en roepen Abba vader.Ga naar voetnoot269-270
| |
[pagina 458]
| |
Voor zulcken antwoord ruymt de booze Geest zijn plaets,Ga naar voetnoot271
En vlucht den name Gods, de Ridder wint den kaets:Ga naar voetnoot272
Dies hy den Hemel looft: van waer hem zijnen Koningh
Door d'Eng'len 'slevens kroon opoffert tot belooningh.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Vroom Ridder, zeggen zy, omvlecht, omvlecht uw hoofd
Met den Laurierenkrans, die Iesus heeft belooft
Die onder de baniere haers hoofdmans vroomlyck strijden,
Die leden zyn haers hoofds in droefheyd en in lyden:Ga naar voetnoot277-278
Vroom Ridder, neemt dien krans van uwen Kapiteyn,
280[regelnummer]
En hebt met hem zyn kruys en zijn triumph gemeyn.
De Ridder triumpheerde, als 't ruysschen vande boomen
Myn zoete rust versteurde. ick overley de droomenGa naar voetnoot282
Daer 't hert mee' was belast: 's drooms beeld, dacht ick, gewisGa naar voetnoot283
De waerheyd niet altyd heel ongelyck en is.Ga naar voetnoot284
|
|