De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 427]
| |
Aenden Goed-jonstigen Aenschouwer.Ga naar voetnoot*O Bondigh Nederland! die al des werelds perckenGa naar voetnoot1
Beschaduwt, en door-vlieght met u bepeckte vlercken,Ga naar voetnoot2
En om den Aerden-kloot met u Meyr-minnen sweeft,Ga naar voetnoot3
Tot daer Natuere dy haer rijckste schatten geeft,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gedooght, dat ick al-om den middel mach verbreden,Ga naar voetnoot5
Waer by den welstant groeyt van u Scheep-rijcke Steden,Ga naar voetnoot6
En ghy, o Admirael! die op de winden zwiert,Ga naar voetnoot7
En van't lazurigh veld de zoute toomen stiert,Ga naar voetnoot8
Mijn reyse gunstigh zijt: op dat ick met verblydenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Mach aen een goede kust het Ancker laten glyden,
| |
[pagina 428]
| |
Al-waer ick nau geland, zal mijn beloft voldoen,
En 't heyligh Altaerplat met heeten Wieroock voen.Ga naar voetnoot12
Doen 't menschelijck geslacht hadde onder zijn bestierenGa naar voetnoot13
De Vogelen gebracht, en d'ongetemde Dieren,
15[regelnummer]
Wat rester (riepen zy) dan dat wy eyndlijck meeGa naar voetnoot15
Vermeesteren in 't net de Visschen vander Zee?
't Was niet soo haest geseyd, d'een gingh de zoete stroomen
Beryden, half beangst, met uytgehoolde Boomen:Ga naar voetnoot18
Een ander met een Vlot van schorssen al bemorst,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zich nauwelijcx in 't diep van strande geven dorst,Ga naar voetnoot20
Die, met een lichte Barck van barstigh Bocken-lederGa naar voetnoot21
Heel vremd te gaer gepast, vast golfden op en neder,Ga naar voetnoot22
So lange tot sy 't Want op-trocken met de VischGa naar voetnoot23
En met een versche vangst bekroonden haren disch.
25[regelnummer]
Maer d'onverzaedlijckheyd des menschen niet te vredenGa naar voetnoot25
Met nootdruft zynes lijfs, in zijn behoeflijckheden,Ga naar voetnoot26
Hier mede niet vernoeght, dus by sich selven spreeckt:
Wat is 't doch dat ons let? wat is 't dat ons ontbreeckt?Ga naar voetnoot28
Dat in een vreemd gewest wy elders niet en soecken,
30[regelnummer]
't Gene ons Climaet ontbeert, in d'een oft d'ander hoecken?Ga naar voetnoot30
Oft zal de schrick des doots, 't woeste op geblasen Meer,Ga naar voetnoot31
Het ruysschen vande wind, en 't bulderende weer,
Van een so stouten daed ons yzen doen en beven?Ga naar voetnoot33
| |
[pagina 429]
| |
Neen! neen! na rijckdom streeft, oft wenscht niet meer te leven,
35[regelnummer]
Ontsiet de diepte niet, al is haer aensicht straf:
Sy helpe ons tot meer heyls, of strecke ons tot een graf,
Heel weynigh is 't verschil, oft na dit tijdlyck slaven
Wy worden inder Aerde, oft inde Zee begraven,
En ons en is voorwaer het aerdrijck niet alleen,
40[regelnummer]
Maer oock de vloeden selfs ghegeven tot een Leen.
Elck rept' van stonden aen sijn handen tot den wercke,
d'Een timmert, klutst, en bout een tweede Noahs Arcke,Ga naar voetnoot42
Een ander stijght om hoogh ten wolcken met de Mast,Ga naar voetnoot43
Die, maeckt den Wouwe-steert het roer van achter vast.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Den eenen 't ancker smeed, die, draeyt de Kenpsche zeelen,Ga naar voetnoot45
En d'ander 't vlacke Zeyl de winden gaet bevelen,Ga naar voetnoot46
Doet een nieuw-wereld op, gaet bruyssen door het natGa naar voetnoot47
En keert flucx wederom met alderhande schat.
Van een so nutten kunst, krijght haest de nieuwe marenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Sesostris, de Monarch der oude Egyptenaren:Ga naar voetnoot50
Die door 't Arabisch Meyr een vlote kielen sleept,
En met zijn Oorlooghs-heyr naer Indus over-scheept,Ga naar voetnoot51-52
Keert veyligh weder t'huys, als vele uytheemsche Rijcken
Hy onderworpen had den Scepter van Afrijcken.
55[regelnummer]
Dit's wel den eersten Prince oft Coningh die de ZeenGa naar voetnoot54-55
Heeft met een houten Peerd betreden, en bereen,Ga naar voetnoot56
Die als een heldre Tourts geluchtet heeft voor-henen,Ga naar voetnoot57
Welck zijn op 't spoor gevolcht de machtige Turrhenen,Ga naar voetnoot58
| |
[pagina 430]
| |
Na deze de Tyriers, en so is voorts verbreydGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dees vindingh meer en meer, om hare nuttigheyd.
En wie erkent doch niet den grooten heyl en zegen,Ga naar voetnoot61
Die hier door werd bereyckt, en lichtelijck verkregen,
Waer sy in zwange raeckt, oft uyt-steeckt hare borst,
Werd yder Dorp een Stadt, elck Reeder eene Vorst,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Vruchtrijcke Marckten van onnutte en dorre stranden.Ga naar voetnoot65
Getuygen zuldy zijn vereende Nederlanden!Ga naar voetnoot66
Wiens voorste Zee-ste'en hier na 't leven afgemaelt,Ga naar voetnoot67
d'Aenschouwer al verbaest met sijn gesicht bestraelt,Ga naar voetnoot68
Verbaest, om dat hy so veel Toornen ziet gewassenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Wt laegh versopen Land, uyt Poelen, en Morassen,Ga naar voetnoot70
't Schatgeld-rijck Amsteldam, Rotterodam 't beroemt,Ga naar voetnoot71
Enckhuysen 't Haringh-rijck, 't kloeck Middelborgh genoemt
Der Zeeuwen beste pand, en Vlissingh 't wel gelegen
Om raken af en aen, door d'ongebaende wegen.Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
In dezer Peerlen kreyts voornamelijcken gants,Ga naar voetnoot75
Ofte aldermeest bestaet de Zee-vaert deses Lands.
Van ouder tyden staegh in Oorloge en in vredeGa naar voetnoot77
Elck deser Steden was een wijd-vermaerde Reede,
Vermids den Oceaen goed-jonstigh tot haer vloeyt,
| |
[pagina 431]
| |
80[regelnummer]
Waer door zy meer en meer allencx sijn aenghegroeyt,
En neffens veel tribuyts, niet weynigh luysters gavenGa naar voetnoot81
Den Vorstelijcken naem, van haer gehulde Graven,Ga naar voetnoot82
Der welcker eer, en roem, sich spreyde wijd en zijt,
En hielden Ridderlijck den zegen inden strijd.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Waerom de Caesars oock, en ander PotentatenGa naar voetnoot85
Haer Bond-genoodschap lief en weerd was boven maten.Ga naar voetnoot86
Twee Diederijcken zijn (oft ymmers alsmen leest)Ga naar voetnoot87
Geswagers vande Kroon der Vrancken eer geweest.
Arnolf de derde had twee Keyseren te gaderGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Tot eenen Swager d'een, den andren tot Schoon-vader,
Wilhelm de tweede, Graef van Holland, werd alomGa naar voetnoot91
Beroepen tot Monarch van 't Duytsche Keyserdom.
En waer door anders zijn dees' Graeffelijcke Heeren
Geklommen op den trap, en hooghsten Bergh van eeren,
95[regelnummer]
Als door de zegeningh der Scheep-vaert, die den schoot
Der Landen maeckte rijck, en hare Vorsten groot.Ga naar voetnoot95-96
En Carolus (genaemt) de vijfde vanden RijckeGa naar voetnoot97
Des Keyzerlijcken stoels, die niemand sijns gelijcke
Tot synen tyden heeft in mogentheyd erkent,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wien zelfs sijn Heyligheyd, der Kercken hooft Clement,Ga naar voetnoot100
De pratte Coningen van Vranckrijck, en Naveerne,Ga naar voetnoot101
| |
[pagina 432]
| |
Zo andere Vorsten meer sich onderwierpen geerne,Ga naar voetnoot102
Voor wien eerbiedigh heeft den Kleefschen Vorst geknielt,Ga naar voetnoot103
Die gantsch Europam niet alleen in vreese hielt,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Maer selve oock alle vier de hoecken vander EerdeGa naar voetnoot105
Sijn wapens voelen dede, en 'tstael van zynen sweerde,
Die als Monarche droegh van 't drymael Heyligh grafGa naar voetnoot107
De Coninghlijcke Kroon, den Tytel, en den Staf,
Die (segge ick) heeft geproeft wat nut in zyne tochtenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
En Krygen, iaerlijcx dees Provincen hem aen-brochten,
Waerom hy niet vergeefs verstandigh, en bequaemGa naar voetnoot111
Philippum synen Sone, en een'gen Erfghenaem
Vermaende, geensins niet den Iber toe te latenGa naar voetnoot113
Met zynen trotsen kop, 'tbeheerschen deser Staten,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De welcke lange om 't lijf niet passen zou den rockGa naar voetnoot115
Van zulck een forts gebied, als 't Spaensche ondraeghlijck Iock.Ga naar voetnoot116
Maer 's Vaders lesse heeft de Zoone haest vergeten,Ga naar voetnoot117
Die 't uytheemsch bloed beveelt 's Lands rechten, en geweten,Ga naar voetnoot118
Dies slachtet Neder-land 't gheterghde Spaensche Ros,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
'Twelck voelende sijn kracht, breeckt al sijn toomen los,
Begeeft sich buyten spoors, den Meester mach niet gelden,Ga naar voetnoot121
En briesschende ghewint den sleutel vande velden,Ga naar voetnoot122
Den Ridder light vertreen, vermeestert t' sijnder spijt,Ga naar voetnoot123
De Meester is den Hengst, de Hengst den Meester quijt.
125[regelnummer]
Enchuysen is de Brugh, daer d'eere van OrangienGa naar voetnoot125
| |
[pagina [*1]]
| |
Linker-zijstuk van de prent s'Lans Welvaren
Zie ommezijde. | |
[pagina [*2-*3]]
| |
S'lans Welvaren, anonieme zinnebeeldige prent van 1613, beschreven door Vondel in zijn ‘Hymnvs, ofte lof-gesangh, over de wijd-beroemde scheeps-vaert der Vereenighde Nederlanden’ (prentenkabinet van de Koninklike Biblioteek te Brussel)
Zie de beschrijving van 't geheel op blz. 818. | |
[pagina [*4]]
| |
Rechter-zijstuk van de prent s'Lans Welvaren
Zie ommezijde. | |
[pagina 433]
| |
Langhs over komt te lande, en schut de macht van Spangien,Ga naar voetnoot126
De Geld-kasse Amsteldam, in 't gheven rijck en mild,
't Zeeus Vlissingen, van 't Land de grendel oft den schild,Ga naar voetnoot128
'T vermaerde Rotterdam,'tkloeck Middelburgh, en d'ander,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Van d'alghemeene saeck voor-standers met malkander.
Meet hun vermoghen af, en reeckent, ick verswijghGa naar voetnoot131
Wat al verslonden heeft de veertigh Iaer'ge Crijgh.
Crijgh, tegens dien Monarch, die waeghde tot den lestenGa naar voetnoot133
Wat sijn Thresoor verswolgh van Oosten, en van Westen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Tot dat hy uytgheput, verpandet, en verschuld,Ga naar voetnoot135
Ons eynd'lijck met den Hoed der Vryheyd heeft ghehuld.Ga naar voetnoot136
Gheduerende den storm der dulle krijghs-rumoeren,Ga naar voetnoot137
Sy veyligh als voor-heen de stroomen staegh bevoeren,
Dewijle 't beste deel der Havens op haer zij,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Hun-lieden niets ghebrack, als voor-wind, en ghetij,Ga naar voetnoot140
Beneffens dat sy Heer van d'onbetuynde hovenGa naar voetnoot141
In kloeckheyt laghen meest haer vyanden te boven,Ga naar voetnoot142
Waerom sy af, en aen, nu uyt, nu weder in,Ga naar voetnoot143
Door-ploeghden 't vochte veld met voorspoet en ghewin.
145[regelnummer]
't Oneyndelijck ghetal van dees ghevlerckte Kielen,Ga naar voetnoot145
Die inden woesten plas ghelijck de visschen krielen,
Den Deenschen Coningh gaf verwonderingh ghenoegh,
| |
[pagina 434]
| |
Doen hy'r ses hondert sterck op sijnen stroom besloegh,Ga naar voetnoot148
Behalven d'ander die hun streken elders namen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En t'seffens uyt het Vlie hun Anckers lichten t'samen,Ga naar voetnoot150
Ick swijgh de reste noch, die mede al om profijt
In 't Westen liepen uyt, op eenen selven tijdt.
Doen 't vlieghende gherucht ons met een luyd gheschreyeGa naar voetnoot153
Bracht tydingh vande Vloote, en groote Scheeps-armeye,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Waer mede Quinti Soone alree sich had belooftGa naar voetnoot155
De Croon van Enghelandt te drucken om sijn hooft,
De Staten met der haest tot weder-standt begrepenGa naar voetnoot157
Te reeden thien mael thien ghewapende Oorlooghs-schepen,
Om rustigh op den Teems den pratten Castilliaen
160[regelnummer]
Het aenghesicht te bien, en sien alsoo te slaen,
En tellende hun macht, bevonden al verwondert
Van weerbaer Schepen meer als drymael neghen hondert,Ga naar voetnoot162
Daer 't minste van gheschat thienmael thien Vaten groot,Ga naar voetnoot163
Gaet bruyssen voor de wind, ghereed in tijdt van noot,
165[regelnummer]
Ick laet de Buyssen staen, de Krabbers, en de Booten,Ga naar voetnoot165
Die om den Visch-vangh noch op 't zoute water vlooten,Ga naar voetnoot166
Ick laet de Binnen-vaert van d'een tot d'ander Stadt,
| |
[pagina 435]
| |
Van 't een in 't ander Meyr door 't schoon ghemarmort nat,
Van Heuden, Playten, Boots, Smack-zeylen, ofte Stevens,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En duysent and're meer tot onderhoudt des levens.
In 't Gulden Iubel-jaer, doe onsen Held met machtGa naar voetnoot171Ga naar voetnoot171-vlgg.
Sijn onverwonnen Heyr op 'svyands bodem bracht,
Men langs de Vlaemsche kust laveren, en verdeylenGa naar voetnoot173
Een Vlote sagh, by na van dertigh hondert Zeylen,
175[regelnummer]
Waer van het Boots-volck vranck en veyligh mocht aensien
Twee Legers aende strand malkand'ren 't voor-hooft bien,Ga naar voetnoot176
Daer MAURITZ aen d'een zijde omringht is vande baren,
Aen d'ander, vanden swerm der toegheruste scharen,Ga naar voetnoot178
Daer eenen donder roers ten wolcken weder-schalt,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Daer een blau haghel-buy van looden koeghels valt,
Daer 't polver van 't Geschut gaet eenen blixem geven,
Dat Hemel, Aerde, en Zee staen t'zitteren, en beven,Ga naar voetnoot182
Help! wat een wonder wast, doen langhs de vlacke ZeeGa naar voetnoot183
Des Vyands ordeningh ghebroken werdt in twee,
185[regelnummer]
Sijn Hoogheyd al verbaest, het vlieden had verkoren,Ga naar voetnoot185
En sijnen Veld-heer liet met 't gantsche Heyr verloren:
Den Arragon ghevaen, sijn Crijghs-volck in het zandGa naar voetnoot187
Begraven, hier en daer, ons Helden d'overhand.Ga naar voetnoot188
Al sacht mijn Zangh-goddin, laet uwen yver dalen,
190[regelnummer]
Ghy loopt al veel te wijdt, blijft binnen dijne palen,
| |
[pagina 436]
| |
Laet slapen desen Wolf, en niet den ghenen wecktGa naar voetnoot191
Die 't Neder-lands Tonneel soo bloedigh heeft bevleckt.Ga naar voetnoot192
Den Visch-vangh voor-geroert van so veel Haring-buysen,Ga naar voetnoot193
(Die op den blaeuwen rugh des Oceaens, als huysen
195[regelnummer]
Ghedreven hier en daer, op hoop van vryen buytGa naar voetnoot195
Op Sint Ians nacht haer Want met vreughden worpen uyt)Ga naar voetnoot196
Ick niet verswijghen kan: O wat een gulden neeringh!Ga naar voetnoot197
En voedsel brenght ons toe de Coninghlijcke Heringh,
Hoe menigh duysent ziel by desen handel leeft,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En winnende sijn brood, God danck en eere gheeft.
Oprechte Zebedeen! die stadigh opt verbolghenGa naar voetnoot201
Zee-waters woesten plas bespoeld wordt vande golgen,Ga naar voetnoot201-202Ga naar voetnoot202
Die Petrum volght op 't spoor, en schier den meesten tijdt
V vliende leven op den diepen afgrond slijt,
205[regelnummer]
Den Hemel zegen u, vermids ghy soo goedt-aerdighGa naar voetnoot205
Ws Lichaems nootdruft wint onnoosel en rechtvaerdigh,Ga naar voetnoot206
En vanden lieven God met danckbaerheydt ontfanght
'Tzy weynigh, ofte veel, wat ghy in 't garen vanght.Ga naar voetnoot208
Doe Draeck en Candisch vast nieuw-werelden ontdeckten,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Om 'sWerelts ommeloop haer vleugelen uyt-reckten,Ga naar voetnoot210
En keerden elck op't lest van een so nutte reys
| |
[pagina 437]
| |
Met Zyde-seylen aen West-munster, 't groot Palleys,Ga naar voetnoot212
De Bondgenooten oock begonden te verlangen,Ga naar voetnoot213
Om op een goede hoop van winninge aen te vangen
215[regelnummer]
't Geen hun nabuyrigh volck nu meermaels had bestaen,
Te meer, dewijl zy vranck, en niemand onderdaen,Ga naar voetnoot216
Niet hadden om te sien na 's Roomschen Paus Statuyten,Ga naar voetnoot217
Dewelcke af-gunstigh haer van d' Indi vaert uytsluyten.
Den yver daeghlijcks groeyt, waerom den heelen rey
220[regelnummer]
Der Cosmographen flux (om China, en CathayGa naar voetnoot220
Langhs 't Noorden op te doen) zich onderlingh beraden,Ga naar voetnoot221
Daer om den doorgangh elck te vinden is beladen.Ga naar voetnoot222
d'Een achtet voor-gheberght Tabin te noordwaert light,
En d'ander schijnt dit vremd, vermids hy is berichtGa naar voetnoot223-224
225[regelnummer]
Dat voor vele Eeuwen lange is op de duytsche stranden
De Indiaen ghesien by storm-wind komen landen.Ga naar voetnoot225-226
De hope van gewin, so wijd de saecke brocht,
Dat tot tweemalen toe dees streke werd besocht,Ga naar voetnoot228
Wijt onder 't Beyrsche licht: Maer laes! met weynigh bate,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Niet wyders op gedaen als der NASSOUWEN strate.Ga naar voetnoot230
| |
[pagina 438]
| |
Maer Willem Barentzoon als vooght, en principael,Ga naar voetnoot231
Den Noord-pool met noch een, gaet voor de derde maelGa naar voetnoot232
Bestoken op vier min als vier-mael twintigh trappen,Ga naar voetnoot233
En daeld ter hellen-waert, daer nergens menschen stappen,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Daer hem Corneliszoon in nood, en lijfs gevaerGa naar voetnoot235
Om al des weerelds schat geensins wil volgen naer,Ga naar voetnoot236
Dan Barentzoon (die niet vind raedsaem, zich te wenden)Ga naar voetnoot237
Tot Nova-zembla toe, verzeylt aen's Weerelds enden.Ga naar voetnoot238
Natuere word beroert, sal ick dan gantsch verkracht
240[regelnummer]
(Seght sy) ten lesten zijn van 't menschelijck geslacht?Ga naar voetnoot239-240
Zal dan een sterflijck dier de palen over-springen,Ga naar voetnoot241
Die eenmael heeft ghestelt de Moeder aller dingen?Ga naar voetnoot242
Zal dan geen plaetse zijn op 's Werelds aengezicht
Daer desen woesten hoop zijn zoolen niet en licht,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Natuere sal vele eer, vele eer als dit ghedoogenGa naar voetnoot245
Geheel ontwapent zijn van alle haer vermogen.Ga naar voetnoot246
't Is nauwelijcks gezeyt, een wonderbaer geweld
Van Hagel, storm, end wint de Zee ten wolcken welt,Ga naar voetnoot248
d'Een schotse op d'ander tast, tot eenen yzen toren,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Oft glinsterenden Bergh, daer 't Schip op blijft verloren.
Geen deerlijck sien hier gelt, sy zijn in 't ys geraeckt,Ga naar voetnoot251
Dies van gepijnden nood men flucx een deughde maeckt,Ga naar voetnoot252
| |
[pagina 439]
| |
Men klutst een houten hut, getroostet zich t' erneerenGa naar voetnoot253
Met witte Vossen vleesch, te stryden met de Beeren,
255[regelnummer]
In desen dooden hoeck, vol ys en sneeuw gheberght,
Daer 't licht dry maenden ruym sijn gulden tourts verberght,Ga naar voetnoot256
En 't Somers wederom met uytgeworpen stralenGa naar voetnoot257
Gaet hondert nachten langh sijn Winter-schuld betalen,
Noch even wel en magh door geenen Zonne-schijnGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Die hard bevrozen Kolck geensins ontdoijet sijn,
Geswyge datmen hier soude ergens loof, oft FruytenGa naar voetnoot261
Wt onses Moeders schoot zien groeijen, ofte spruyten.Ga naar voetnoot262
Na dat nu Barentzoon de kille noordsche lochtGa naar voetnoot263
Drymael drye maenden langh met sneeuw-jacht heeft besocht,
265[regelnummer]
Hy als in lijfs gevaer, zich selven gaet te buyten,Ga naar voetnoot265
't Schip tot een baecke laet, en keert met open Schuyten,Ga naar voetnoot266
Door so veel grauwe Zeen, daer hem uyt 's werelds kruysGa naar voetnoot267
God in sijn ruste haelt, zijn Hulpers komen t'huys.
De Batavieren, die terwijlen niet en rusten,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Met vier Kasteelen gaen besoecken Indi kusten,Ga naar voetnoot270
De Mid-lijn kruyssen zy, en nemen haren loopGa naar voetnoot271
Vast door-gaens langhs de Cape oft kust van Goede Hoop,Ga naar voetnoot272
Door Houtmans kloeck beleyd so nutten reys volstrecken,Ga naar voetnoot273
Die keerende, andermael gaet dese Vaert ontdecken,
275[regelnummer]
En blyvende op den wegh, laet 't lieve VaderlandGa naar voetnoot274-275
't Geruchte synes naems, als een dierweerdigh pand.Ga naar voetnoot276
| |
[pagina 440]
| |
't Beginssel zijnde aldus kloeckmoedigh aen gegrepen,
Men Schepen tweemael vier, gaet door de baren slepen,
Daer Neck ter goeder tijd den gulden dage-raedGa naar voetnoot279-vlgg.
280[regelnummer]
So spoedigh mede groet, en wederom verlaet,
Dat in Iaer-maenden ses, en negen met verblijen
Hy 't Land den Offer bied, en reuck der Specerijen,
Die een gewaget heeft krijght vier daer voren weer,Ga naar voetnoot283
Dies yder is verheughd, en geeft den Hemel d'Eer.
285[regelnummer]
Mijn glas te zeer verloopt, wat wil ick veel vermanen,Ga naar voetnoot285
Hoe Olyvier van Noord, de Straet der Magellanen
Langhs Chili, en Peru beseylt heeft, en den klootGa naar voetnoot286-287
Der aerden omgewielt, met een vier-scheepsche Vloot.Ga naar voetnoot288
Ick swygh hoe dickmael 't weste ontblood is van Gesteente,
290[regelnummer]
Van Peerlen, en van Goud, tot welstand der Gemeente.Ga naar voetnoot289-290
Castilien swelt van nijd, dat so een rijcke LeenGa naar voetnoot291
Als 't gulden Indus is, schier yeder word gemeen:Ga naar voetnoot292
Dat dese goude Thuyn in d'aldersoetste luchten
Ons in den schoot verleent so veelderhande vruchten:
295[regelnummer]
Dies schat noch moeyt en spaert, om sluyten eens op 't lest
Den draey-boom vande vaert van Oosten, en van West.Ga naar voetnoot295-296
De Bondgenooten hier niet weynigh op en letten,Ga naar voetnoot297
Maer d'Eylanden alsins met wapenen besetten,Ga naar voetnoot298
Tot welcken eynde oock nu (om zijn ervarentheyd)
300[regelnummer]
Den kloecken Geeraert Reyns gegeven is 't beleydGa naar voetnoot300
| |
[pagina 441]
| |
Als opper-Admirael, om d'Indische Quartieren
Ten besten van 't gemeen verstandigh te bestieren,
De lieve Hemel hem doch sonder ongheval
Ter plaetsen brenghen wil daer hy regeeren sal,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Op dat 'tGeselschap mach door hem des Heeren zegenGa naar voetnoot305
Met danckbaerheydt ontfaen, als eenen soeten reghen,
En wassen meer en meer, ghelijck men groenen siet
Den schoon ghebloeyden Eyck aen eenen Water-vliet.
Oud Griecken-land treedt voort, treedt voort met u zeylagien,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Maer kinder-spel by onse al dryvende Bosschagien,Ga naar voetnoot310
Die door't ghekrolde blau gaen voeren haren last,Ga naar voetnoot311
Ghetimmert op een Ree, daer nerghens hout en wast,
En jaerlijcks niet te min wel duysent werden stercker,Ga naar voetnoot313
Gelyck bereeck'nen mach de vlijtighen Aenmercker.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Ulysses, Hercules, oft Typhis, wie ghy zijt!Ga naar voetnoot315
Die u merck-teeckens eer hebt op-gherecht soo wijt,Ga naar voetnoot316
Oft ghy verrijsen mocht, hoe soudy u verwond'ren?Ga naar voetnoot317
Soo onse Sloten ghy soo verre hoorden dond'ren?Ga naar voetnoot318
So vande Noordtsche baeck, ghy saeght den grijsen tsop
320[regelnummer]
Van 't Oosten tot in 't Weste ons Krijghs-heyr trecken op?Ga naar voetnoot319-320
| |
[pagina 442]
| |
Soo vele schatten oock, de wanckele ghebouwen,Ga naar voetnoot321
Het avontuer der Zee, en 's Hemels gunst vertrouwen,
Soo ghy de kusten saeght van 't eene en 't ander veldt,Ga naar voetnoot323
Wiens streken zijn ontdeckt, wiens namen zijn ghesteltGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
By Houtman, Barentszoon, Speilberg, van Noord, Linschoten,Ga naar voetnoot325
Van Neck, Heems-kercke, en meer van haer Vlies-ghenoten,Ga naar voetnoot326
Waer van d'Antipoden begroet zijn op de rij,Ga naar voetnoot327
Die and're Sterren sien, en Hemel-locht als wy.
Naest hem die 't al regeert, voert vander Staten stromenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Nassau als Admirael de Breydels en de Toomen,Ga naar voetnoot330
Wien weder, wind, en stroom, soo vriendelijck toe-lacht,
't Zy als hy spelen vaert met sijn beschildert Iacht,
Het zy wanneer hy gaet sijns vyands Heyr verstroyen,
Oft erghens winnen Sluys, terwijl men Crijght voor Troyen,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Elck wil de voorste zijn, elck loopt hem te ghemoet,
Een nieus-gier soel gheblaes de Vlagghen swieren doet,Ga naar voetnoot336
De Zee al sachtlijck speelt, en schept een groot behaghen,
Van soo een dapper Held op haren vloed te draghen,
Light winden (roept sy) light; niet al te seer en ruyscht,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Ghy siet wat grooter Vorst mijn natte borst door-kruyst,Ga naar voetnoot340
Oft soo ghy vullen wilt sijn Zeylen en sijn Wimp'len,
Wacht u mijn aenghesicht met golven te berimp'len
Op dat ghelijckerhand wy dienen sonder noodtGa naar voetnoot343
| |
[pagina 443]
| |
Den ghenen die mijn glas beschaduw't met sijn Vloot.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ghelijck als aende Strangh, de Duynen ons ten goedenGa naar voetnoot345
Beletten met gheweld den overloop der vloeden,
Wanneer het woeste Meyr uyt sijnen afgrond braeckt,
Waer door al 't leege Land in rep en roere raeckt,Ga naar voetnoot348
Soo heeft Nassouwen oock (naest God) in onse allarmen,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
't Vereenighd' Neder-landt haer vryheydt gaen beschermen,Ga naar voetnoot350
Haer palen uytghestreckt, en eynd'lijck door sijn driftGa naar voetnoot351
Den vrede toe-ghebracht, ghelijck een rijcke gift.
O onverwonnen Prince! O bloeme van Orangien!
O grooten Capiteyn! O teghen-gift van Spaengien!Ga naar voetnoot353-354
355[regelnummer]
'tGheruchte dijnes lofs zy nimmer uytghewischt,
Die t'onsen dienst tot noch u leven hebt verquist,
En door u vroomheydt nu zijt in Sint Ioris OrdenGa naar voetnoot357
Groot Ridder van de Kroon Britanniae gheworden.Ga naar voetnoot358
Bestendigh moet de vrede, O Nederlanders! dueren,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
O heymelijcke schrick van uwe Nae-ghebueren!Ga naar voetnoot360
Een yder u beminde, een yder u begheert,
V Bond-ghenoodtschap is een yder lief en weert,
D'uytheemsche laten sich van alle kanten vinden,
En onderlingh met u eendrachtigh haer verbinden.
365[regelnummer]
De Tulpand-drager Turcq, het Othomansche zaed,
Die 't heele Christen-rijck dreyght met een wreed' ghelaet,
Sijn Havens open stelt, en langher niet versteenight,Ga naar voetnoot365-367
| |
[pagina 444]
| |
Heeft sijnen Scepter korts met u Gebied vereenight,Ga naar voetnoot368
Tot teecken van sijn gunst, maeckt alle Slaven vry,
370[regelnummer]
En toont hoe lief en weerd hem uwe vrundschap zy.
Wel aen ghy Bataviers, die als op gouden straten,
Als Vorsten henen treed, wat salt u moghen baten?
Wat batet, oft ghy smaeckt soo veel weldaden Gods?
Wanneer ghy die misbruyckt, wellustigh, prat, en trotz?Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Soo ghy te hooghe vlieght, te leeghe suldy dalen,
Soo ghy den blixem naeckt, O wacht u voor sijn stralen!
De straffe in tijds ontvlucht, siet 's Heeren goedheydt aen,
Eer ghy zijn strengheyd voelt, wanneer ghy meynt te staen.Ga naar voetnoot378
Van Tyriers, Zydoniers, en van CapernaitenGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Door ware boete wordt bekeerde Niniviten.
Worpt alle u Kroonen wech, u purp'ren sluyers scheurt,
En met een droef ghemoedt om uwe zonden treurt.Ga naar voetnoot381-82
Vwe ooren open sluyt voor 't luyd gheschrey der armen,
En treckt goedtwilligh aen een hertelijck ontfarmen.
385[regelnummer]
Volght dese Handelaers, van wiens Ophirisch GoudtGa naar voetnoot385
En Silver, Salomon heeft Zions kerck gheboudt.
Gods Tempelen voorwaer zijn d'arme Christen leden,Ga naar voetnoot387
Waer aen ghy alle u goud en zilver mooght besteden:
Den wijsen Koopman slacht, die 't beste deel verkiest
390[regelnummer]
En om de schoonste Peerle, een weynigh goedts verliest.Ga naar voetnoot389-90
Men loopt, men woelt, men draeft met gierighe ghemoed'ren:Ga naar voetnoot391
Men hoopt sich bergen op van tijdelijcke goed'ren.
Veel Zeen men vast door-kruyst, veel Hulcken men uyt-reed,Ga naar voetnoot393
Maer 't Scheepken des gemoeds men heel en al vergheet.
| |
[pagina 445]
| |
395[regelnummer]
V selven dan ontword, u schatten treed met voeten,Ga naar voetnoot395
En met den blinden Mol blijft niet in d'Aerde wroeten:
Maer koopt een seker rente, een eeuwigh blyvend pand
In 't nieu Ierusalem, der vromen Vaderland:
Al waer te vinden is, naer al dit pijnlyck slaven,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Naer al dit aerdsch gewoel, een soete en stille haven.
Gedurende o mijn God! dat ick in 's Weerelds krijtGa naar voetnoot401
Naer uwen heyl'gen wil mijn broosche leven slijt,Ga naar voetnoot402
Vergunt my dat ick mach, O Vader alder dingen!
Den uytgebreyden lof van uwe daden singen,
405[regelnummer]
Tot myner zielen heyl, mijn eenigh oogen-merck,
Tot d'Eere dynes Naems, en bouwingh dyner Kerck.Ga naar voetnoot406
I.V. VONDELEN.
|
|