Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 639]
| |
Een Haagse intellectuele
| |
[pagina 640]
| |
met het werk van Hoogvliet, Voet, Boddaert, De Lannoyo, Winckelmano en Van Merkeno. Uiteindelijk bereikt Lucinde de vrijheid van het redelijke geloof, zonder angst voor Gods straf om haar vroegere levensstijl. Ze leert tevens dat vrouwen redelijke wezens zijn, al legt hun sekse hun beperkingen op. Evenaring van het mannelijk geslacht is slechts voor een enkeling weggelegd: Juliana de Lannoy en Anna Maria van Schurmano, die ‘in geestvermogen en in sterke denkenskracht’ ‘den hoogsten top der wetenschappen’ bereiken. Elise noch Lucinde behoort tot deze categorie; het lijkt erop dat Slicher haar eigen poëtische prestaties nogal kritisch beoordeelde. Evenals De weegschaal wil het leerdicht De vriendschap aanzetten tot inzicht in eigen handelen, om zo een verdraagzaam christelijke levenswijze te bewerkstelligen. De ontdekking van Gods grootheid vindt hier enerzijds plaats via referenties aan de bijbel, anderzijds via de natuur. Zo laat Slicher zich kennen als een van de vele vertegenwoordigers van het in de late achttiende eeuw in Nederland gangbare gedachtengoed. 114 Titelpagina van de tweede druk van Anna Catharina Slichers Weegschaal van het waare en schijn-vermaak (1786) De prent is van R Vinkeles naar P Buys Op de weegschaal blijkt de kant met de attributen van het ‘waare vermaak’, namelijk de olielamp en het boek, zwaarder te wegen dan die waarop de wereldse zaken liggen, zoals parels en speelkaarten
| |
[pagina 641]
| |
Weegschaal van het waare en schijnvermaak (fragmenten)Bij de aanvang van dit uit zes gesprekken bestaande leerdicht stelt Slicher de levens van de degelijke Elise en de lichtzinnige Lucinde scherp tegenover elkaar. | |
a. [Eerste samenspraak]Zoals de inhoud van haar boekenkast de wijze Elise typeert, zo kenschetst Lucindes reactie op die bibliotheek haar oppervlakkigheid. Lucinde oordeelt nogal hard over de leesgewoonten van haar vriendin, die volgens haar de grenzen van haar sekse overschrijdt. Zelf past Lucinde daar wel voor op: aan theologie hoeft zij zich niet meer te wijden, omdat ze de officiële geloofsbelijdenis al heeft afgelegd en titels over natuurwetenschap, reizen en geschiedenis wekken haar spotlust op. Hooggestemde en vrome poëzie minacht ze - zeker als die in het Nederlands en niet in het Frans geschreven is; ze mist in de kast echter spannende romans. De rustige Elise weet aan dit lachwekkend oppervlakkige gedrag een halt toe te roepen en haar gesprekspartner tot het begin van zelfinzicht te brengen. Slichers Weegschaal knoopt aan bij het werk van De Lannoy, onder meer haar Aan mijn geest (1766). Daarin komen eveneens de personages Elise en Lucinde voor en worden ook motieven als de beperkingen voor de vrouwelijke sekse, lectuur voor dames, kennis van het Latijn, modegevoeligheid, visites en bijeenkomsten in ‘saletten’ (salons) van twee zijden belicht. Slichers woordkeus en ironische toon herinneren herhaaldelijk aan De Lannoy. | |
Weegschaal van het waare en schijnvermaak [Eerste samenspraak]
[...] Elise. Wel, ik ontveinze u niet,
Dat ge in mijn oog vermoeid en wat betrokken ziet.
Lucinde. 'k Heb gisternacht gedanst, en deed reeds veel bezoeken...
Maar, wij zijn van den tekst; wij spraken van de boeken.
5[regelnummer]
'k Wil wel bekennen, dat ik zeer nieuwsgierig was,
Wat of gij zo al leest. Elise. Daar staat mijn boekenkas.
Lucinde. Is 't mij geoorloofd die nauwkeurig te beschouwen?
Theologie! - blijft deze een studie voor de vrouwen?
Wij deden immers lang met lof belijdenis.
10[regelnummer]
Dit boek raakt mij ook niet: ik weet niet wat het is,
Het spreekt van zedeleer, 'k zal 't maar ter zijde leggen.
Viel op mijn zedelijk gedrag ooit iets te zeggen? -
Wat staat daar? Schouwtooneel, zie 'k wel? ja, der Natuur.Ga naar voetnoot13-14
Door de la PlucheGa naar voetnoot13-14 - wel, wat wondere lectuur!
15[regelnummer]
Een reisbeschrijving - hoe moet dit uw geest verwarren!
Zeg eens, mijn lieve kind, studeert ge ook in de starren?
En leert gij ook Latijn? Elise. Neen, 'k hou mij in den kring
Beperkt aan onze sexe, ook in deze oefening.
Lucinde. 'k Ga dan gerust weer voort - dit spreekt van een victorie -
20[regelnummer]
Maar nu schreeuw ik het uit - de Vaderlandsche HistorieGa naar voetnoot20!
Dat 's impayabelGa naar voetnoot21 - hoe komt die een vrouw te pas?
Wie weet, hoe menig heer ze nooit geheel doorlas. -
't Zijn nette bandjes, en ze staan vrij wel in orden.
Dit 's poëzie - 'k hoop niet dat gij dichtres moogt worden.
25[regelnummer]
Wel foei, zo veel NeerduitsGa naar voetnoot25! wie of dit smaken kan?
Maar 'k vind het rechte niet: daar staat geen één roman.
Elise. 'k Zal u van stuk tot stuk niet bondig wederleggen,
| |
[pagina 642]
| |
Gij zijt nu te raillantGa naar voetnoot28; dit moet ik echter zeggen:
In 't eerste dat gij noemt, vinde ik alleen de bron
30[regelnummer]
Van al, wat ooit ons heil te recht bevordren kon.
En, waarom moet een vrouw den waren troostgrond derven;
Maar dierlijk leven; en als 't reedloos vee dan sterven?
Gij zijt hierin volleerd, maar 'k zeg u, tot mijn leed,
Dat ik hier daaglijks zie, hoe weinig ik nog weet.
35[regelnummer]
En, blijft de zedekunde op dezen grondslag bouwen,
Dan doet ze mij mijn hart gelijk het is beschouwen;
'k Ben niet volmaakt, vriendin, neen zeker, ik erken,
Hoe 'k hierin naar mijn zin nog niets gevorderd ben;
Ons uiterlijk gedrag moge onberisplijk wezen,
40[regelnummer]
De kracht van deze leer moet zelfs het hart genezen.
En, waarom mag ook de beschouwing der natuur,
Zo onuitputlijk schoon, niet in een ledig uur
Den geest vermaken, daar ze ons wondren kan ontvouwen!
Ja, daar een verre reis niet voeglijk is voor vrouwen,
45[regelnummer]
Daar kan een landkaart, met een boek, ook dit gebrek
Al weer vergoeden: 'k reis zelfs in mijn stil vertrek.
Maar foei! Lucinde, foei! hoe kunt ge u dus vergissen?
Een vrouw, geheellijk blind in 's lands geschiedenissen!
Zijn al de wonderen, waardoor 't gemenebest,
50[regelnummer]
Door meer dan mensenkracht, zo zichtbaar is gevest;
Zijn al de kloeke daên van zo veel dappre helden,
Die ook voor 't nageslacht hun dierbaar leven stelden,
Onze aandacht niet eens waard? geen uur van onzen tijd
'k Denk dit de erkentenis, ja de rede zelf bestrijdt.
55[regelnummer]
Lucinde. Gij overreedt mij schier. Elise. En lacht ge om mijn gedichten,
Hier vinde ik mijn vermaak, daar zij mij tevens stichten;
Hier wordt mijn hart verrukt, hier ga ik vaak ter feest,
Vooral, daar 't oogmerk is 't verbeetren van den geest.
'k Behoef mijn moedertaal mij immers niet te schamen:
60[regelnummer]
'k Eerbiedig dan te recht de onsterfelijke namen
Van Hoogvliet; Voet; Boddaert; en plaats aan hunne zij
De schone werken van een nieuwer dichtrenrij.
Ja! wilt ge uwe eigen sexe in hunnen roem zien delen,
Zie hier, hoe De Lannoy het keurigst oor kan strelen.
65[regelnummer]
Godvruchte Winckelman schenkt troost aan mijn gemoed.
Van Merken maakt mij blij ook zelfs in tegenspoed:
Zodra haar lierzang klinkt, doen hare heldre snaren
Het afgefolterd hart door zachten troost bedaren:
Zodat gij daadlijk ziet hoe dat ik een roman
70[regelnummer]
Of wulps toneelstuk met gemak ontberen kan.
Lucinde. 't Valt juist niet in mijn smaak; maar, 'k zie mij toch bedrogen,
Gij schijnt mij niet pedant, maar wel wat opgetogen
| |
[pagina 643]
| |
Met uw lectuur, voor mij, zo 'k dit beproeven wou,
Ik vrees, Elise, dat ik weinig vordren zou:
75[regelnummer]
Ik heb het veel te druk. Elise. Wat zijn uw bezigheden?
Licht doen ze u met meer nut den dierbren tijd besteden.
Lucinde. 't Is nu te laat om u verslag hiervan te doen:
Dit zij genoeg, vriendin, ik leef naar mijn fatsoen.
En zijt gij niet te veel verslaafd aan uwe boeken?
80[regelnummer]
'k Zal 't u verhalen, als ge mij eens komt bezoeken.
Ik brak maar even uit, mijn tijd is reeds voorbij;
Vaarwel, daar is de koets: ik moet naar mijn partij.
115 R Vinkeles naar P Buys, Lucinde en Elise Illustratie in Slichers Weegschaal (1786). Elise wijst Lucinde de ware weg tot rust
| |
[pagina 644]
| |
b. [Tweede samenspraak]Dit gesprek handelt over de manier waarop men zijn tijd moet besteden. Lucinde heeft het druk met allerlei mondaine zaken. Aan het huishouden laat ze zich niets gelegen liggen, dat vindt ze burgerlijk. Langzamerhand brengt Elise haar tot het inzicht dat het haar bij alle pret en drukte aan werkelijk geluk ontbreekt. | |
Weegschaal van het waare en schijnvermaak [Tweede samenspraak]
Elise. Doe ik u ook belet?Ga naar voetnoot1 Lucinde. Hoe kunt gij hiervoor vrezen?
Neen: mijne Elise zal mij altoos welkom wezen.
'k Heb reeds naar u verlangd: want sinds ik bij u was,
Is mij het hoofd op hol door uwe boekenkas.
5[regelnummer]
Ik weet niet, hoe gij 't maakt in zulk een zeldzaam leven.
Maar, 'k zie niets als auteurs thans voor mijn ogen zweven:
Gij weet niet wat een mens al in gedachten koomt;
'k Heb van mijnheer la PlucheGa naar voetnoot8 een halven nacht gedroomd:
'k Vind éénsklaps mij gevoerd in lommerrijke streken,
10[regelnummer]
Bij groene velden, aan den kant van heldre beken:
En ik, die, boven al, het buitenleven haat,
Gij kunt eens denken, hoe mij dit terneder slaat.
Gelukkig, dat de schrik, waardoor ik toen ontwaakte,
Een einde aan dezen droom en mijn verwarring maakte.
15[regelnummer]
Elise. Zo zijt ge niet gezind...., Lucinde. Weer boeken in te zien?
Neen, ik heb mijn bekomst, maar 't kan ook niet geschiên.
Mijn tijd is zeer bezet. Elise. Gene enkele ogenblikken
Zijn u dan ovrig! kunt gij hierin niets verschikken?
Een dag is nogal lang, zo men dien wel verdeelt.
20[regelnummer]
Lucinde. Wel hoor naar mijn bedrijf, indien 't u niet verveelt:
De klok slaat doorgaans tien, eer dat wij gaan ontbijten;
'k Ben dan nog vaakrigGa naar voetnoot22, en hoor zulks mij wel verwijten;
Maar denk, 't is wel eens twee, eer 's nachts de zoete slaap
Mijn ogenleden luikt: is 't wonder dat ik gaap?
25[regelnummer]
'k Ga mij, na 't déjeuné, naar mijn vertrek begeven:
'k Lees drie kapittelsGa naar voetnoot26, want ik wil ook christlijk leven;
Maar dan genaakt de tijd, dat ik aan mijn toilet
Voor 't minst een uur of twee ben op het drukst bezet:
Hier hangt het al van af, men slijt den halven morgen;
30[regelnummer]
Met al den opschik te verandren, te bezorgen;
Men is daarbij al licht een uur met kappen kwijt;
Doch wijl ik 't zelfs niet doe, verspil ik hier geen tijd.
'k Geef dien aan mijn lectuur: om bel espritGa naar voetnoot33 te wezen,
Stemt gij mij toe, dat ik geen Nederduits moet lezen;
35[regelnummer]
En vraagt gij, welk een stof mij 't meest behagen kan?
't Is een toneelstuk of een vrolijke roman:
Hier vormt zich ons vernuft, hoezeer ge erop moogt vitten,
Om 's avonds op 't saletGa naar voetnoot38 niet als een beeld te zitten.
Gij glimlacht, 'k zie het wel. Elise. Voor mij, ik denk gewis,
40[regelnummer]
Dat romaneskGa naar voetnoot40 verstand zo oppervlakkig is
| |
[pagina 645]
| |
Als romaneske deugd: ze zijn niet ver te zoeken,
Wier smaak bedorven werd door 't lezen zulker boeken.
Lucinde. Wij zijn 't alweer niet ééns! Elise. 'k Verwacht nu ook bericht,
Wanneer ge iets nuttigs werkt, of iets in huis verricht?Ga naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Lucinde. Wel foei! een vrouw van rang in zulke lage zaken!
Gij doet mij lachen: 'k mag met knoopwerk mij vermaken;
Of daar de nieuwste smaak niet licht zes weken duurt,
Naar 't pasgekocht model der dames uit mijn buurt,
Mijn gaas verplooien, of mijn linten anders strikken;
50[regelnummer]
'k Mag op mijn kapsel eens een vederbos verschikken:
Maar ik, aan 't naaien! ik, in ander huisbedrijf!
Foei! dat is te ouderwets, te burgerlijk, te stijf:
Hierin is 't onderscheid van hoge of lage staten;
Dan mocht mijn kamenier maar met haar vrijer praten.
55[regelnummer]
Elise. 'k Verzoek u dan excuus. Lucinde. Ik schrijf aan een vriendin;
Of, 'k speel een airtjeGa naar voetnoot56, al naar het mij komt in den zin.
En ga, nu opgeschikt, mij naar beneên begeven,
Dus ruil ik de eenzaamheid dan voor 't gezellig leven.
Wij krijgen veel bezoek: een kopje chocolaad
60[regelnummer]
Is straks dan bij de hand, inmiddels wordt het laat;
Wij gaan visites doen, of wel een toertje rijden.
Elise. Dus zeker kan de tijd gemaklijk u ontglijden,
En gij verdrijft dien wel. Lucinde. 'k Vergeet nog iets misschien:
Weet dat mijn medicus mij driemaal 's weeks koomt zien:
65[regelnummer]
Dit neemt ook tijd, 't is waar, hij kan mij niet genezen;
Maar 't is de mode niet om zo gezond te wezen:
Wij zijn te delicaat, 't kan voor 't gemeen bestaan,Ga naar voetnoot67
Maar dames van den smaakGa naar voetnoot68 zijn doorgaans aangedaan
Door veel migraines: 'k moet aan mijn flacons dan ruiken,
70[regelnummer]
Ik neem veel in en durf niet alle spijs gebruiken.
Elise. Hoort dit tot le bon ton, zo ben 'k uw dienaresGa naar voetnoot71.
't Is ruim een jaar geleên dat ik een week of zes,
Door koorts onpaslijk was, 'k heb toen uw arts gekoren,
En sedert blijf ik zo gezond als ooit te voren.
75[regelnummer]
'k Eet vaderlandse spijs: de gulde matigheid
Blijft hier mijn regel, meer dan juist het onderscheid.
'k Begeef mij vroeg ter rust: indien ge dit beproefdet,
Wie weet, of gij den raad der faculteit behoefdet,Ga naar voetnoot78
Maar nu ter zaak. Lucinde. De tijd van 't middagmaal genaakt:
80[regelnummer]
't Slaat veeltijds hallef vier, eer men aan tafel raakt;
Wij eten dikwils uit, of krijgen zelf weer gasten;
Wat wil men doen, vriendin? 't heeft alles toch zijn lasten.
Gij weet, men tafelt lang; ik haak om op te staan
En naar het schouwburg of mijn assembleeGa naar voetnoot84 te gaan:
85[regelnummer]
't Gezelschap trekt mij dáár, 'k mag gaarne een kaartje spelen,
Maar, de comedie kan op 't meest mijn zinnen strelen;
| |
[pagina 646]
| |
Somtijds een goed concert; dan volgt een klein souper:
Hier zijn we minder stijf dan op een groot diner.
'k Spreek nu van daaglijks werk, want zeker, tussen beiden
90[regelnummer]
Doet wel een danspartij ons niet voor 's morgens scheiden.
'k Zwijg nog van grote bals; zodat gij hieruit ziet,
Hoe ik mijn tijd besteed en wat er overschiet.
Elise. Ik sta verrukt, vriendin! dat is een heerlijk leven:
Wat moet u dit vermaak en zielgenoegen geven!
95[regelnummer]
Lucinde. Wel,... zielgenoegen... zie ik spreek mijn hart rechtuit:
'k Versta dien klank, doch weet niet wat dit woord beduidt.
Maar ja, vermaak vriendin! gij kunt u niet begrijpen
Hoe wij hierop 't verstand en alle zinnen slijpen,
Om steeds door nieuwigheên en veel verandering
100[regelnummer]
Den smaak te prikklen. Elise. Wel: dat vind ik zonderling.
Zo 't eens te recht voldoet, hoe kunt ge u dus vermoeien?
Het wezenlijk vermaak kan wel in trappen groeien,
Maar 't blijft in zijnen aard altoos zichzelf gelijk.
Mij dunkt, gij ziet hierin het tastelijkste blijk
105[regelnummer]
Dat ge om een windbel blijft uw geest en lichaam kwellen,
Daar de ongenoegzaamheid dit alles blijft verzellen.
Ja! zo gij 't eens beschouwt in zijnen rechten zin,
Zeg dan, mijn lieve kind, zijn daar geen doornen in?
En wordt gij wel betaald voor zulk een angstig zwoegen?
110[regelnummer]
Lucinde. Neen, waarlijk neen, vriendin! 'k denk nog aan 't zielsgenoegen,
Waarvan gij melding maakt; dit woord trof mijn gehoor;
Maar leg 't mij nader uit: zeg, wat verstaat ge erdoor?
Elise. De zoete en kalme rust van 't vrij en blij gewisseGa naar voetnoot113,
Gevest op goeden grond. Lucinde. 'k Zie wel, ik dit nog misse.
115[regelnummer]
'k Ben in gezelschap altoos vrolijk, welgemoed;
Maar, weet, dat de eenzaamheid dit van mij wijken doet:
Dan klopt het hart mij sterk, ik moet mij amuseren,
Dus houd ik niet van met mijzelve te verkeren.
Elise. Dat 's ongelukkig! maar, zeg mij, is 't ook geen schijn,
120[regelnummer]
Dat ge in gezelschap zelfs altoos zoudt vrolijk zijn?
Lucinde. 't Is of gij 't binnenst' van mijn hart had doorgekeken;
Daar ik dit zo verberg, hoe is het u gebleken?
Elise. 't Is maar een vraag? Lucinde. Welnu, het is zo in den grond,
Daar ik op 't laatste bal dit zelfs nog ondervond:
125[regelnummer]
'k Had mijn vernuft gescherpt al sedert zo veel dagen,
Om, door gezocht sieraad, op 't meeste te behagen;
Ik had een garnituurGa naar voetnoot127 ontboden van Parijs,
Naar d' allereersten zwier en ook nogal van prijs;
Ik dacht: een elk zou mij bewondren, en met reden;
| |
[pagina 647]
| |
130[regelnummer]
Maar, nauwlijks was ik nog ter danszaal opgetreden,
Daar koomt Arsinoë, juist als een trotse pauw.
O die verraderes! zij was mij veel te gauw:
Zij had nog nieuwer smaak van kapsel en couleuren:
Zij zet zich nevens mij, en wat moest toen gebeuren?
135[regelnummer]
Het oog van mij gewend viel straks op haar alleen,
Daar tevens met mijn glans al mijne vreugd verdween.
Maar 't geen nog erger was, de zedige Dorine
Zat aan mijne andre zij en maakte gene mineGa naar voetnoot138
Om fraai te willen zijn, daarGa naar voetnoot139 ze in 't eenvoudig wit
140[regelnummer]
Was op het netst gekleed; zodra zij nederzit,
Roept elk: dat staat charmant, 't kan mij op 't meest behagen:
Dus was ik, tot mijn straf, gans uit het veld geslagen.
En dus is 't niet alleen met kleding; neen, vriendin!
Gij hebt het wel geraên, ja, daar zijn doornen in;
145[regelnummer]
't Is al geen goud wat blinkt. Nauw is men wel tevreden,
Of daadlijk ziet men zich door jaloezie bestreden,
't Zij voorspoed of crediet het voorwerp hiervan zij,
En nog vermomt zij zich door loze vleierij:
Een stilgesmoorde nijd doet voor haar lagen vrezen.
150[regelnummer]
Elise. Daar schijnt geen rechte grond van vriendschap dan te wezen.
Lucinde. Neen, die woont op 't gelaat, maar zelden in het hart,
Dat meest blijft in den strik der eigenbaat verward.
't Is slechts een klein getal, dat haar is toegeheiligd.
Voor achterklap althans is niemand schier beveiligd,
155[regelnummer]
Terwijl haar fijnst vergif zich ongemerkt verspreidt.
Nog nauwlijks was Dorine in hare koets geleid
Door Cleon, of hij komt weer lachend binnentreden,
En schetst aan mijn partij van haar hoedanigheden
Geen gunstig tafereel; denk eens hoe mij dit trof,
160[regelnummer]
Daar hij zo hemelsbreed straks uitweidde in haar lof.
Ik dacht: hoezeer ze mij met schone woorden paaien,
Dit kan mijn lot ook zijn, als ik den rug zal draaien;
Eén schampre glimlach, één verdenking stoort te vaak
Het zoet genoegen van het uitgezochtst vermaak;
165[regelnummer]
En dan, wat moet men zich niet al in bochten wringen!
Elise. Daar gij dit zelf erkent, zal 'k voorts hier niet op dringen;
Maar is 't geoorloofd, dat ik u vrijmoedig zeg
Waarom 'k niet mede doe, en 't hart u openleg?
Lucinde. Voorzeker ja vriendin, gij zult mij zelfs verplichten;
170[regelnummer]
Schoon ik juist niet beloof in alles mij te richten
Naar uw gevoelen; maar, daar ik de gulheid min,
Koom, deel 't mij mede, al waar' 't ook tegen mijnen zin.
Elise. Uwe edle denkenswijs kan zeer mijn achting winnen;
Maar 'k zie 't is reeds wat laat om hier van te beginnen:
175[regelnummer]
Ik houd u mooglijk op, uw tijd is te bezet.
Lucinde. Zodra 'k u wederzie, begin met mijn toiletGa naar voetnoot176.
| |
[pagina 648]
| |
Bron |
|