Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 431]
| |
Barokke gelegenheidsdichten
| |
[pagina 432]
| |
Dergelijk opvallend werk verscheen er later niet meer van haar. In 1702 schreef ze nog een lofdicht voor een boek van de schilder Wibrandus de Geest waaraan ook Lescailjeo een drempeldicht had bijgedragen. Haar laatste gedicht, opnieuw een bruiloftvers voor naaste bekenden - maar nu ontbreekt een bijdrage van Pierson -, stamt uit 1703. Dit de laatste zeven jaar van haar leven kennen we geen dichtwerk van Anna Maria Paauw. Waarom ze toen niet meer schreef is niet bekend. Ze overleed op 21 oktober 1710. Op 27 oktober werd ze begraven in de Sint Janskerk te Gouda. Daarmee is haar naam overigens niet meteen vergeten. In de negentiende eeuw noemt Hajo Spandaw haar in zijn lofdicht De vrouwen nog in één adem met Katharina Lescailje en Cornelia van der Veero. | |
1. Europa's klacht over de onenigheid der Christenvorsten (fragment)In het afgedrukte openingsgedeelte legt de dichteres Europa - een vrouwenfiguur - een klacht in de mond over de politieke onenigheid in de tijd van de Negenjarige oorlog (1688-1697). Kennelijk heeft Anna Maria Paauw het werk van de toenmaals zeer befaamde dichter Antonides van der Goes met veel aandacht gelezen. Ze hanteert dezelfde gepassioneerde barokke stijl, met plastische beeldspraak en overmaat aan mythologische sier. | |
Europa's klacht over de onenigheid der Christenvorsten (fragment)
De flauw' Europ', amechtig door al 't leed
Daar 't staat-krakeel haar borst mee had verbroken,
Zag troosteloos, haar zenuw-banden smoken
In 't twist-vier van 't verbrande vrede-kleed.
5[regelnummer]
Dies zeeg zij neer, op doorgekorven schonken,
En sloeg 't gezicht (van bloed en tranen blind)
Naar 't schrik-bedrijf van 't heilloosmoord-bewind
Dat al haar leên te bersten had geklonken,
En hijsten uit de bloed-wel van haar borst,
10[regelnummer]
Een jammer-kreet, die 't hol der steenrots-kuilen,
Op deze wijs, schor-klinkend weer deed huilen:
Ach! dat mijn kruin zo straffen lij-smert torst,
Dat zelfs mijn merg het bloed-spook weer most mesten,
'Tgeen (zo het scheen) in LetheGa naar voetnoot14 lag gekolkt,
15[regelnummer]
En door een glimp van vreden overwolkt,
Maar nu, helaas, zijn moord-klauw weer komt vesten
In 't binnenst van mijn schat-rijk ingewand,
En rukt daar uit het vetste van mijn spieren
Om dat vol woed' ten gruwel-balgGa naar voetnoot19 te stieren,
20[regelnummer]
Waardoor ik smacht van hulpeloze stand.
O! kroon-krakeel, o! eerzucht, snood in 't hollen,
Wat werkt uw drift niet onuitdrukb're smert?
Wat mogendheên hebt gij niet saam gewerd
Sinds gij de vreed' hebt doen te bersten rollen?
25[regelnummer]
Hoe heeft EnionGa naar voetnoot25, vol verwoestend vier,
Belloon en MarsGa naar voetnoot26, door Etna's zwavel-reuzenGa naar voetnoot26,
Niet tot mijn smert doen 't moordend-ijzer kneuzenGa naar voetnoot27,
| |
[pagina 433]
| |
WaardoorGa naar voetnoot28 ik zwem als in een bloed-rivier?
Ja 't schijnt de hel haar booste hinder-spoken,
30[regelnummer]
In 't harnas schroeft, om tot mijn val te woên,
En om te meer zich met mijn vlees te voên,
Doet dat op 't strafst met vuil verraad doorkoken,
En zet het zo ten wreedsten krijgs-banket,
Om aan de twist, met merg en bloed behangen,
35[regelnummer]
Te vullen 't hol der opgekrabde wangen,
Waardoor mijn stoel leit glansloos neergeplet.
Hier schijnt de slang van LernaGa naar voetnoot37 opgeborsten,
Wiens hoofd-verlies staag dubbel-wassend' rijst,
En door mijn kracht zijn bloedzuchts-honger spijst,
40[regelnummer]
Om zo te voên het wraak-krakeel der vorsten.
Mijn keel is hees door 't schreeuwen van de nood,
Mijn boezem piept van al de gruwel-nepen
Die d' oorlogs-vuist, als met harpije-grepen,
Eeldadig pleegt, tot vinding van mijn dood.
| |
2. Op het kabinet der statuen, vertoond door den konstijverigen Hr. Wibrant de GeestIn Het kabinet der statuen bespreekt De Geest beelden van verschillende personen. Paauw is er verrukt over dat hij niet alleen de beelden van vermaarde mannen, maar ook die van vrouwen noemt. Ze betreurt het dat in haar tijd doorgaans vrouwen niet de lof krijgen die hun toekomt. | |
Op het kabinet der statuen, vertoond door den konstijverigen Hr. Wibrant de Geest
Hoe voert de Geest, door Geest-juwelen.
D'aloudheid hier ten schouwtonelen
Van konstgeklonken marmersteen?
Hoe toont hij hier den roem van Romen
5[regelnummer]
Aan d' Yvoogds wijdberuchte zomenGa naar voetnoot5
En maakt die wond'ren oog-gemeen?
Zo zweeft een Fenix op zijn pennen
Ook om langs 't werelds-rond te rennen,
Uit zucht tot Febus' zonnegloed:
10[regelnummer]
Om door zijn heerlijk drift uitbreiden,
De Faam een lofgalm te bereiden
Voor 'tgeen zijn ijver zweven doet.
Laat dan den voogd der worm-spelonken
Vrij op zijn schinkel-holen pronken,
15[regelnummer]
Als op een troon van konst'naars as,
De Geest hijst al die gloorb're mannen
(Die AtropsGa naar voetnoot17 had van 't licht verbannen)
Weerom uit haar vergetelkas.
| |
[pagina 434]
| |
Want al wat dat Oud-Romens muren,
20[regelnummer]
Heeft door een tijd-naald, zien borduren,
In haar begrip, door konstwaardij:
Dat poogt De Geest, door geest uitvinden,
In beeld-verbeelding hier t' ontwinden
Ter stelling van een zege-rij.
25[regelnummer]
Oogd' dan dit konstig konst-uitprenten.
Eerst in Laokoöns serpenten,
Vol Rhodiaanse wetenschap.
Waarbij Alcmene's zoon zijn schonken,
Met knots, en leeuws-huid, op ziet pronken
30[regelnummer]
Ten alderwaardsten wondertrap.Ga naar voetnoot25-30
Dus vaart gij voort, met toe te treden,
Om 't Vatikaans bezit t' ontleden:
Ook hoe Borghesens vorstenhof,
En 't Capitool-perk, komt vertonen,
35[regelnummer]
Wat beeld-uitwerksels haar bewonen,
Tot eeuw-geheug der pennestof.
Want al wat in roemwaard'ge zuilen,
Of weer in schrikgedrochten schuilen,
Komt hier als uit een kabinet,
40[regelnummer]
Wiens konstpoort brengt het licht te voren
Van helden, die door lofklank gloren,
Of monsters vol misdrijf omzet.
Voorts toont hij 't merk der konst, in wezen
Bij Mediceen, en bij Farnesen:
45[regelnummer]
Ook elders, met haar praal van staat,
In 't hof der Ludovisianen:
Of tot Pichiny, konst vermanen,
Bij hem in wonder steensieraad.Ga naar voetnoot43-48
Werd nu zijn Geest hier aangedreven,
50[regelnummer]
Om heldenbeelden, te doen leven;
Zijn tweede hoofddeel, geeft ook stof
Tot vrouwenbeelden roem te prijzen.
(Doch die veel schrijvers nu verwijzen,
Als al t'onweerd voor zege-lof.)
55[regelnummer]
Maar om het luisterprachtig Romen
Met al zijn konst doen voort te komen,
Toont hij 't in vrouwenheerlijkheid,
En van Minerva's beeld afmalen
Eindt hij (na zo veel statue-pralen)
60[regelnummer]
Daar DirceGa naar voetnoot60 marmertranen schreit.
| |
[pagina 435]
| |
Zo brengt de Geest, het merg der kunsten
Door weetzucht van de wijsheids gunsten,
Voor 't leesbegerig oog, in 't licht.
En toont hoe dat het konst-belonen,
65[regelnummer]
Toen schonk een oogst van zegekronen
Als zulk een lofstuk, was verricht.
Vaart zo maar voort, om luistermerken
Vol Geest-verheffing uit te werken:
Doordien de tijd daarvoor uw hoofd,
70[regelnummer]
Zal met een lauwerkrans versieren
Wiens altijd GEESTIG blader-zwieren
Nooit werden zal het groen beroofd.
Bronnen |
|