Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 244]
| |
Weg met Maria Stuart, leve Elisabeth
| |
1. Vagevier voor Joost van Vondelen, over sijn Stuarts gemartelde majesteytIn onderstaand pamfletgedicht keert Goudina van Weert zich tegen Vondels tragedie Maria Stuart (1646). In haar vers beschuldigt ze Vondel van geloofsdwalingen. Zijn katholicisme deed hem de ogen sluiten voor Stuarts misstappen: ze probeerde haar onschuldige echtenoot Hendrik Darlay te vergiftigen en vluchtte samen met diens moordenaar Bodwel. Van Weert verwijst ook nog naar de theologische discussie die gevoerd werd naar aanleiding van Vondels Palamedes. Haar sympathie gaat kennelijk uit naar de precieze Gomaristen met hun geloof in Gods absolute voorbeschikking. In haar gedicht beschuldigt ze de aanhangers van Van Oldenbarneveld ten slotte ook nog van moordplannen tegen prins Maurits. Gelukkig heeft God hem beschermd. | |
Vagevier voor Joost van Vondelen, over sijn Stuarts gemartelde majesteyt
Roeit uit, o Amstelland, roeit uit het hoofd der guiten,
Niet weerdig zulken drok in ons gewest te sluiten,
Die d' herdren van Gods volkGa naar voetnoot3, in goddelijke leer
Derf tasten in hun ambt, en schelden in haar eer,
| |
[pagina 245]
| |
5[regelnummer]
HaarGa naar voetnoot5 Gomaristen noemt van duivelse SynodeGa naar voetnoot5,
Die toch niet anders zijn als Gods getrouwe boden,
En Staten van ons land tot moordenaars gemaakt,
En hun op 't hoogste punt van hare eer geraakt.
Dies is het vreemd dat zij u, laster-brok, nog dulden,
10[regelnummer]
Schoon dat gij wierd gestraft met driemaal honderd guldenGa naar voetnoot10
Gij dreef uw spot daarmee, en stelt ons weer ten toon
Gemartelde Mary als perel aan haar kroon.
Dan u verkeerden aard kan ieder licht bevinden,
Toen gij Armijns-, toen Doops-, en nu de Paus-gezindeGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Derft voorstaan; daarom gij haar nu noemt Martelaar
Van uw gewijde kerk; en stelt haar op 't autaar,
Waar z' aangebeden wordt; wat wilt gij Stuart prijzen
Gij kondt in genen deel haar onschuld gaan bewijzen;
Al stelt gij haar tentoon, en roemt haar voor een santGa naar voetnoot19.
20[regelnummer]
Die toch geweest is een verraderes van 't land,
Ja van haar bedgenoot door minnelust gedreven
Tot Bodwel, heeft haar man doen met vergif vergeven.
Schoon hij daar niet van stierf, zo most hij toch van kant,
Door toedoen van zijn vrouw en uw verheven sant.
25[regelnummer]
Hoe kost Maria toen in alle wellust zwemmen,
Van onverzade min, daar niemand haar kost temmen
Als Bodwel; die om haar zijn echte vrouw verstiet,
Dan toch verkreeg zijn loon, en most nog met verdriet
Gaan vluchten uit het land, omdat hij zijne trouwe
30[regelnummer]
Aan haar gegeven had; doch klaagt daarna met rouwe
't Verlies van naam en faam; dies hij door wanhoop groot
Niet heeft getracht als naar de all's verslinb're dood.
En gij zoekt nog de geest Elisabeth te roeren,
O Vondel! laat u niet van 't pad der rede voeren,
35[regelnummer]
Laat 't koninklijk gebeent toch rusten in het graf,
Die scepter heeft gezwaaid en koninklijke staf
Alleen tot Godes eer; laat haar in stilheid rusten
Die haar steeds heeft gevoed in goddelijke lusten
In 't planten van Gods kerk; o koninklijke vrouw.
40[regelnummer]
Waarvoor gij staat en praalt aan 't hemelse gebouwGa naar voetnoot40,
Alwaar uw star ons licht tot aller eeuwen luister
Uw glans zal nooit vergaan schoon één uw eer verduister';
Die zulks onweerdig is, te noemen uwen naam
Veel min betichten iets; dan doch de vlugge faam
45[regelnummer]
Die ieders daden meldt, die komt ons naakt vertonen
Wat voor lichtvaardigheên nu in van Vondel wonen,
Die recht voor onrecht keurt, en valse daden prijst,
Als gij, o lasteraar, in al uw werk bewijst.
Die landverraêrs bemint, en schelmen gaat verschonen
50[regelnummer]
Als gij in Palameed ons klaarlijk gaat vertonen.
Wat zocht gij anders als het prinselijk gemoed
Te delgen, en te baên in 't uitgestorte bloed?
| |
[pagina 246]
| |
Dan u zij eeuwig lof, o alder Heer der heren
Dat gij door macht de moord gingt van ons prins afweren.
55[regelnummer]
Dies BarneveltGa naar voetnoot55 met reên, als goddeloos misdaan
Most buigen voor het recht, om loon naar werk t' ontvaân.
Dies werd tot zoen geëist om 't heilloos hoofd te laten
Afhouwen van de romp: en derft gij nog de Staten
Betichten met onrecht? O valse lasterpop
60[regelnummer]
Gij die tot tweemaal hebt verdiend een rechte strop!
Dat is uw halssieraad daar gij nog mee zult pronken
Als gij al u venijn zult hebben uitgeschonken,
Als gij uw bittre gal zult hebben uitgebraakt
Zo wordt uw oordeel nog bij d' hoge God gemaakt,
65[regelnummer]
Waar gij het met geen geld noch goed meer af zult kopen,
Al zijt gij 't hier ontvlucht, gij zult God niet ontlopen.
| |
2. Op het geestig konterfeitsel van juffer mejuffer Maria van Belle, geschilderd door LiviusIn dit gedicht beschrijft Van Weert dat zelfs de befaamde portretschilder Jan Lievens de deugden van Maria van Belle niet naar waarde kan weergeven. Een gedicht is hier in haar ogen meer geschikt voor, waarmee Van Weert de aloude discussie welke van de beide kunsten het meest effectief is, beslecht in het voordeel van de dichtkunst. | |
Op het geestig konterfeitsel van juffer mejuffer Maria van Belle, geschilderd door Livius
Beroemde Lievens wijk, want schoon gij naar het leven,
Kont treffen als ApelGa naar voetnoot2, door uw vernuftig zweven;
Zo zult gij deze praal, die als een middagzon
Komt schitteren voor het volk op Amstels Helicon,
5[regelnummer]
Haar deugd, niet schilderen af; de kostelijkste verven,
Die moeten voor dit licht bezwijken, en versterven.
En schoon gij 't wezenGa naar voetnoot7 treft, haar over-gouden lof
En innerlijk vernuft zoudt gij met beter stof
AlsGa naar voetnoot9 rijmen, dan met verf, dit hemels beeld doen pralen,
10[regelnummer]
Wanneer gij geesten-schoont', naar 't leven af zult malen.
| |
3. Knipzang XIIIRond 1654 schreven een aantal Amsterdamse dichtende buurtgenoten gezamenlijk een vervolg op Hoofts ‘Rozemond, die lag en sliep...’. Net als de eerder verschenen reeks ‘schonkensonnetten’ waaraan onder meer de zussen Annao en Tesselschadeo Roemersdr. Visscher hadden meegedaan, schreef iedereen een strofe met hetzelfde rijmschema en gebruikte men het werkwoord ‘knippen’ dat bij Hooft centraal stond. Waarschijnlijk op uitnodiging van Hieronymus Sweerts en uitgever Evert Nieuwenhof reageerden onder meer Joost van den Vondel, Catharina Questierso, Katarina Verwerso en de verder onbekende Maria Massa. Gezien de reeks gedichten die Sweerts voor Van Weert maakte, ligt het voor de hand dat ze op zijn uitnodiging onderstaand vers | |
[pagina 247]
| |
geschreven heeft. Blijkens een vers in zijn Alle de gedichten (1697, p. 215-216) heeft Van Weert hem gevraagd haar naam niet onder haar knipzang af te drukken, maar hier heeft hij geen gehoor aan gegeven. | |
Knipzang XIII
Pan die volgt in 't water haar,
Om die schone te be-knippen,
Rozemondje, vol gevaar,
Riep met halfbesturven lippen,
5[regelnummer]
O gij satyr, wilt vrij slippenGa naar voetnoot5!
Komt, Diana, met u stoet,
Met u nimfjes en godinnen,
Helpt dees Knippert overwinnen,
En mij deze bijstand doet!
Bronnen |
|