Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 170]
| |
30 Petrus Kremer, Schilder-, dicht-, en toonkunst verenigd in de familie Roemer Visscher (1827) Maria Tesselschade speelt de luit, Anna hanteert het palet en vader Pieter Roemer Visscher leest in Martialis Op het tafeltje rechts liggen drie emblemen met de lijfspreuken van de geportretteerden
| |
[pagina 171]
| |
Een baken voor de vrienden
| |
[pagina 172]
| |
veelal gelegenheidspoëzie, ‘ter betutteling’ (d.w.z. ter correctie op grammaticaal en dichttechnisch gebied) voorlegde. Veel verder kwamen haar gedichten overigens maar zelden. Ze circuleerden voornamelijk (in handschrift) in de ruime vrienden- en kennissenkring van Hooft, waartoe behalve zijzelf en haar zuster Anna ook beroemdheden behoorden als de Haagse hoveling-dichter Constantijn Huygens (1596-1687) en de Amsterdamse hoogleraar Caspar Barlaeus (1584-1648), en minder bekende figuren als Jacob van der Burgh en Jacob Brosterhuysen, beiden literair begaafd en gezocht om hun muzikaliteit. In dit, later enigszins misleidend met ‘Muiderkring’ aangeduide gezelschap (velen zagen elkaar soms jarenlang niet) werd Tesselschade buitengewoon gewaardeerd, als mens, als zangeres, en zeker ook om haar gedichten, maar daarom toch niet in de eerste plaats. De poëzie gold er als een van haar vele talenten. Sporadisch verschenen er bijdragen van haar in bloemlezingen en dichtbundels van anderen, veel bleef in handschrift en het is wel zeker dat lang niet alles bewaard is. Van een vertaling van Tasso's epos La Gerusalemme liberata, waar ze jaren aan gewerkt heeft, is bijvoorbeeld maar één strofe bekend. Pas in 1653 verscheen een substantiële keuze uit haar werk in druk, in de Amsterdamse bloemlezing Verscheyde Nederduytsche gedichten. | |
1. Aan mijnheer Hooft op het overlijden van Mevrouw van Zuilichem (1637)In 1634 waren binnen enkele dagen Tesselschades oudste dochter en haar man overleden. Zij droeg dit verlies, volgens haar vrienden, op voorbeeldige wijze: zij gold ‘als een baken in de zee van droefheid’, d.w.z. een lichtend voorbeeld voor iedere bedroefde ziel. Dat geeft haar de moed zich tot Hooft te richten met een advies voor Constantijn Huygens, wiens echtgenote Susanna van Baerle is gestorven. Huygens moet, als het hem enigszins mogelijk is, zijn moed samenrapen, zijn verlies ten volle beseffen, het onder woorden brengen en zo van zich afschrijven. Zo, schrijft Tesselschade, heb ik zelf mijn wanhoop overwonnen. Ze roept Huygens verder op om een dichtregel van zichzelf in praktijk te brengen: ‘Want kwelling op de maat en kan zo fel niet zijn’ - een regel uit de vertalingen die Huygens eens op haar verzoek uit het werk van John Donne gemaakt had. Ten slotte vraagt ze Hooft nog eens om Huygens te bezweren haar advies op te volgen en een lied van rouw te zingen. Anders zal het verdriet hem de baas worden. | |
Aan mijnheer Hooft op het overlijden van Mevrouw van ZuilichemGa naar voetnoot+
Die als een baak in zee van droefheid wordt gehouwen
Geknot van stam en tak, en echterGa naar voetnoot2 leven moet,
Zendt u dit zwak behulp voor 't troosteloos gemoed,
Gedompeld in een meer van Baerelijke rouwen.
5[regelnummer]
Zegt VastaardGa naar voetnoot5 dat hij mocht pampieren raad vertrouwen
Zo d' innerlijke smart zich schriftlijk uiten kon.
Hij staroog' in liefs glans als aadlaar in de zonGa naar voetnoot8,
En stel zijn leed te boek, zo heeft hij 't niet t' onthouwen.
Pampier was 't wapentuig waarmee ik heb geweerd
10[regelnummer]
Te willen sterven, eer 't de Hemel had begeerd,
Daar overwon ik mee, en deed mijn vijand wijken,
Zijn eigen lesse leer hem matigen zijn pijn,
Want kwelling op de maat en kan zo fel niet zijn.
Bezweer hem dat hij zing op maatzang droevelijken.
| |
[pagina 173]
| |
2. ‘Die reizen wil op aard...’Een meditatie over het einde van het leven en de laatste ‘reis’ van de ziel. Het motto is ontleend aan een sonnet van Petrarca (Rime sparse nr. 290): ‘[ik weet nu] ik om het heil te verwerven kwelling moet lijden, en een korte strijd moet voeren voor eeuwige rust.’ De gedachtengang is gecompliceerd en nogal associatief, vandaar de volgende parafrase. ‘Wie op deze aarde een reis wil maken, heeft lichaamskracht nodig: hoe meer hoe beter. Maar deze reis naar “het hoge Italië”, verloopt beter naarmate het lichaam zieker is. Ik bedoel niet het aardse Italië, einddoel van zoveel reizen, maar de laatste rustplaats van de christen, van waaruit lichaam en ziel zullen opstaan om door God verwelkomd te worden met de woorden: “Gij hebt mijn rijk bemind, Ik heb u uitverkoren” - dat rijk, waarheen maar zo'n smal pad voert terwijl er zoveel andere, bredere wegen zijn. Nu voel ik die welkome zwakte komen, die mij meer dan ooit gereed maakt om deze weg te gaan, met onvaste tred, steeds door uitputting bedreigd, maar zelfs al zou ik hem niet meer kunnen gaan, dan nog zal ik hem kruipen; zo dierbaar is mij deze opdracht. Ik kan hem nauwelijks volbrengen maar ik zou hem niet willen inruilen voor het genot van rust, hoe aantrekkelijk dat ook schijnt. Van de vrijwillig geleden ontberingen zal ik minder ellende lijden dan van het onvrijwillig genot van de gemakkelijker weg, die mij nooit werkelijk thuis zou brengen.’ | |
‘Die reizen wil op aard...’Chi per haver salut hebbi tormento, Die reizen wil op aard, hoe sterker hoe bekwamer
Maar deze reis te doen, hoe zieker aangenamer,
Naar 't hog' Italia, daar nimmermeer verminkt
Ietwat te voorschijn komt dat in zijn aarde zinktGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Maar met zijn volle leên herboren om te horen:
Gij hebt mijn rijk bemind, ik heb u uitverkoren
Waar 't pad zo eng af is, en 't buitenspoor zo breed,
Nu komt het welkom zwak, en maak mij bet gereed
Om deze weg te doen, met lenen, hellen, rusten
10[regelnummer]
En kan ik niet te voet, 't zal mij te kruipen lusten,
Zo lief is mij dees last die 'k nauw volvoeren kan
Doch ruilden daar geen rust van zatheids weelden an
Hoe lukbaar dat ze schijnt, ook zal mij min verdrieten
't Willig ontberen, als 't onwillige genieten,
15[regelnummer]
Van legelijker weg, waar 't nimmer kon geschien
Dat ik het eeuwig honk van deze reis zou zien.
| |
3. Aan mijn heer HooftOmstreeks 1640 ging Tesselschade van de gerefomeerde kerk over tot het rooms-katholicisme. Door Barlaeus en vooral door Huygens is ze daar scherp op aangevallen, zowel mondeling als schriftelijk. In dit gedicht reageert Tesselschade vermoedelijk op een of meer epigrammen van Huygens over de kwestie, die ze samen met een tekst van Barlaeus naar de zieke Hooft doorstuurt. Huygens maakt in zijn epigrammen tegen haar geloofskeuze gebruik van een nogal bar soort humor. Daar knoopt Tesselschade hier bij aan: ‘Als Barlaeus net zulke grappen over mij maakte als onze Constantijn (“Vastaard”), dan zou u, Hooft, door die humor misschien wel beter worden. Voor u had ik dat er graag voor over gehad, nu de wijsheid van een ernstige arts niet baat om u | |
[pagina 174]
| |
te genezen.’ In de laatste vier regels lijkt Tesselschade met Hooft ook zichzelf toe te spreken. Ze denkt dan niet alleen aan Hoofts ziekte, maar ook aan haar eigen verdriet om de grove aanvallen van haar vriend Huygens: ‘We moeten moed houden. Zelfs aan ergere kwalen dan de vierdendaagse koorts (die men overigens maar één keer krijgen kan), waar u aan lijdt, komt eens een eind. Laten we ons alvast verheugen over het feest dat we ná al deze ellende gaan vieren. Want door lijden dat men maar één keer hoeft te doorstaan, komt men altijd heen.’ | |
Aan mijn heer Hooft
DatGa naar voetnoot1 Bareleus' pen zo met mij om wou springen,
En praten revel-kal, gelijk ons Vastaard doet,
Misschien die kluchtigheid veranderde het bloed,
't Welk alle statigheid niet machtig is te dwingen.
5[regelnummer]
Ik leed 't om uwentwil; want voor de ziekelingen
En baat altijt geen teugs van wijsheids gore goedGa naar voetnoot6.
Een zoetelijker arts de kuur uitwerken moet.
MoriaGa naar voetnoot8 meent hij most het heilzaam deuntje zingen.
Men boert u af de plaagGa naar voetnoot9; verlaat ze u, mijn heer,
10[regelnummer]
Zij is gelijk de dood, gij krijgt ze nimmer weer.
Moed moet gehouden zijn, al was de kwaal nog grover
Als vierdendaagse koorts, die schuimt de zwarte gal.
Denkt hoe gezondheids feest die vierdag smaken zal.
'Tgeen eens maar lijdbaar is, dat lijen komt men over.
Bronnen |