Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 150]
| |
Zelfspot als poëticaal wapen
| |
[pagina 151]
| |
Tesselschade zijn helaas niet overgeleverd. In de tijd van de Zeeusche nachtegael had ze contact met enkele cultureel-geïnteresseerde vrouwen in die provincie. In 1624 is ze getrouwd met Mr. Dominicus Boot van Wesel, met wie ze in de Wieringerwaard ging wonen om zich daar, zoals ze aan Hooft schreef, ‘als levend te begraven’. Ze kreeg twee zonen. Sinds haar huwelijk schreef ze veel minder, al legde ze nog steeds graag via de poëzie contacten met vooraanstaanden. Anna Roemers heeft een protestantse opvoeding genoten, maar is later tot de Rooms-Katholieke kerk overgegaan. In 1640 vertrok ze voor een korte periode naar de zuidelijke Nederlanden om daar haar zonen op een jezuïeten-kostschool te doen. In 1646 verhuisde het gezin naar Leiden terwille van de studie van de beide zoons. Haar laatste levensdagen sleet ze in Alkmaar. | |
1. Aan joffrouw Georgette de MontenayDit gedicht staat voorin Anna's eigen exemplaar van de Cent emblemes chrestiens. Het is het vroegste voorbeeld van een zekere vrouwelijke netwerkvorming: Anna is speciaal onder de indruk van de gedichten omdat ze door een vrouw zijn geschreven en zou graag zelf zo'n vriendin hebben. Inderdaad zijn haar vertalingen, zoals ze hier verontschuldigend aangeeft, soms enigszins vrij. | |
Aan joffrouw Georgette de Montenay
Georgette, ei vergeeft het mij
Dat ik zo stout vermetel zij
Dat ik in onze duitse taal
Van woord tot woord niet altemaal
5[regelnummer]
't Fransoos gevolgd heb, noch uw zin
Recht uitgebeeld: maar smeet daar in
't Goeddunken van mijn klein verstand.
Toen ik uw boek kreeg in de hand
't Heeft mij zo wonderwel behaagd,
10[regelnummer]
Te meer omdat het van een maagd
Geschreven was. Dat docht mij groot.
Ik wenste zulk een speelgenoot.
Maar kan 't in 't lichaam niet geschiên,
Mijn geest zal lijkwel bij u vliên.
| |
2. Aan den hooggeleerden ende vermaarden poëet Daniel HeinsiusDeze dichtbrief is een dankbetuiging aan Daniel Heinsius voor zijn Lof-sanck van Iesus Christus (Amsterdam 1616). Het gedicht bevat een lofprijzing op de auteur met een vergelijking die een merkwaardige, waarschijnlijk door het decorum vereiste, gender-wisseling laat zien: zoals een minnaar graag iets goeds van zijn geliefde hoort, zo is de schrijfster dankbaar voor Heinsius' lof op haar geestelijke bruidegom Christus. Vervolgens geeft het gedicht de emotionele reactie op de lectuur weer. Het slot heeft iets huiselijks: de gemeenplaats dat men een gedicht beëindigt omdat het avond wordt, heeft Anna heel concreet ingevuld: door slaap overmand, moest ze om één uur 's nachts naar bed gaan. | |
[pagina 152]
| |
Aan den hooggeleerden ende vermaarden poëet Daniel Heinsius, gelezen hebbende t's avonds te voren zijn lofzang van onze Here Jezus Christus
Een minnaar wordt zijn hert meer tot zijn lief ontsteken
Wanneer als hij haar deugd en schoonheid uit hoort spreken:
Dees blaasbalg heldert ja doet branden in zijn hert
't Vuur dat, (als 't stil leit), doof in d'as begraven werd.
5[regelnummer]
O prijzer van mijn lief! O Heins! uw zoete zangen
Verwekken in mijn geest een innerlijk verlangen
Naar Christus, mijnen Heer. Mijn ziel en weest niet stom,
Looft met dees zanger ook uw waarde Bruidegom,
Die door zijn onderwijs uw hese stem zal stellen,
10[regelnummer]
En geven u een toon om lieflijk te vertellen
En zingen Godes eer. Berst onbedwongen uit
Ach tranen! die mijn vreugd, en droefheid saam bevrijdt.
Mijn hert dat juicht, als 't denkt uw grote goedigheden:
Mijn hert dat berst, als 't denkt wat gij al hebt geleden
15[regelnummer]
Om mijner zonden wil. Wat eer, wat dank, wat lof
Zo eist gij, goede God, van aarde, slijk en stof?
Slechts een gebroken hert, ootmoedig en verslagen,
Dat met berouw en leed zijn zonden gaat beklagen:
En met een hoog opzetGa naar voetnoot19 (door uw genad' o Heer!)
20[regelnummer]
Voorneemt te struik'len niet in snode zonden meer.
Dit waren, waarde vriend, mijn heilige gedachten:
Totdat de zuster van de dood mij kwam verkrachtenGa naar voetnoot22,
Die dwong mij naar mijn bed, onwillig moest ik gaan:
En midGa naar voetnoot24 teld' ik de klok, die sloeg van voren aan.
| |
3. Aan den geleerden heer Jacob CatsIn dit gedicht aan haar bewonderde vriend Cats legt Anna veel bescheidenheid aan de dag: het lukt haar niet tot dichten te komen - gelukkig maar, zegt ze, want het resultaat zou toch van geen enkele waarde zijn geweest. Het gedicht ondergraaft overigens de eigen these: de mythologische perifrase aan het begin over de zonnegod op zijn wagen laat zien dat de schrijfster volop mee kan doen met het klassiek-geleerde discours als dat zo uitkomt. En de even geestige als vaardige verzen waarin de tegenslagen verteld worden, zijn allesbehalve ‘kreupel, mank en lam’. | |
Aan den geleerden heer Jacob Cats
Toen gistren Phoebus had zijn afgemende paarden
Gelaten uit den toom, en dat hij van der aarden
Ging bergen in de zee zijn blinkend gouden hoofd,
Toen dacht ik om hetgeen dat ik u had beloofd.
5[regelnummer]
Ik kreeg pen, inkt, pampier, en zette mij tot schrijven,
Ten eersten wou het boek niet open leggen blijven.
De pen most zijn versneên, en 't pennemes was plomp.
| |
[pagina 153]
| |
In plaats van pen sneed in mijn hand een diepe slomp.
't Pampier sloeg kladdig deur: in d'inkt was gom noch luister.
10[regelnummer]
'k En had geen snuiter, en mijn kaars die brandde duister.
De zuster van de dood die sleepte mij naar bed.
Dus, o geleerde vriend, zo werde ik belet,
Tot mijnen bestenGa naar voetnoot13, want misnoegen kwam gevlogen,
En bracht mij in den droom de verzen voor mijn oogen,
15[regelnummer]
Heel kreupel, mank, en lam. De schamper-bleke Nijd
Riep spotsgewijs: Gij meent dat gij Homerus zijt.
De zwarte Laster kreet: 't zal ieder haast vervelen.
Toen kwam Bezinning na: die zei, houd ze bedekt,
Zo wordt gij niet benijd, gelasterd, noch begekt.
| |
4. [Teksten in Roemer Visschers Sinnepoppen]Vanaf 1620 zijn in latere edities van Roemer Visschers Sinnepoppen (eerste druk: Amsterdam 1614), bijschriften van Anna Roemers opgenomen, ondetekend met A.R. In deze uitgaven komt een apart afdelinkje aan het eind voor onder de titel ‘Minne-poppen’, en ook hierin hebben teksten van Anna een plaats gekregen. | |
a. Licht en dicht. (Sinnepoppen I, XXXVI)De zon en de wind schijnen en blazen door een raam, met als motto ‘Licht en dicht’ (afb. 1). De vader had hier de lezer alle ruimte gelaten, want hij schreef: ‘De glazen vensters in kerken en huizen zijn licht, laten de lucht ende de zonne door hen schijnen, en zijn dicht voor de wind, die zij buiten keren. Dit en behoeft geen verder uitlegginge, dan een ieder mag het gebruiken daar 't hem te passe komt.’ Anna geeft een christelijke toepassing. | |
Licht en dicht
Op menig deugdig hart, des werelds buien stuiten,
Maar 't licht van Godes Woord, en sluit het geenszins buiten.
Dit is de zinnepop van een goed, oprecht en deugdelijk Christen, wiens hert is als glas, dat de zon van Gods heilige Woord laat binnen komen, en het licht van de waarheid in hem schijnen, maar tegen alle winden van valse leringen en ketterijen is het dicht: zij blazen daartegenaan, doch stuiten met schande weer te rug. | |
[pagina 154]
| |
27 Bewerking van een embleem van Roemer Visscher door zijn dochter Anna De kopregel ‘Het eerste Schock’ duidt aan dat het embleem voorkomt in het eerste zestigtal
| |
b. Penetrat et solidiora. (Minne-poppen V)Op de afbeelding een pijl die eerst door een hoefijzer en dan door een brandend hart gaat. Het opschrift luidt: ‘De liefde dringt wel door steviger zaken heen’. Roemer Visscher had zich gemakkelijk van het onderwerp afgemaakt: Cupido's kracht is zo bekend dat ik er niet over hoef te schrijven. Anna's bijschrift geeft als het ware een voorbeeld van de ‘solidiora’, te weten het schild van Pallas, godin van de wijsheid. | |
Penetrat et solidioraMet Pallas' schild bedekt, heb ik de min getert, 1[regelnummer]
't Is verloren, hoe een hert
Om en t'om gewapent werd:
Staal en ijzer is onnut,
't Schild van Pallas niet en schut;
5[regelnummer]
Daar het kleine eunjer-wichtGa naar voetnoot5,
DoeltGa naar voetnoot6 zijn groot vermogen schichtGa naar voetnoot6.
Doch daar is wel goeden raad
Tot dit onvermij'lijk kwaad,
| |
[pagina 155]
| |
Drank van afzijnGa naar voetnoot9 maakt gezond.
10[regelnummer]
Redens pleister heelt de wond:
Maar dit helpt niet, die kleinzeertGa naar voetnoot11
Wacht totdat de wonde zweert.
Bronnen |