Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 316]
| |
Een vrouwelijke ridder van de kousenband
| |
[pagina 317]
| |
57 Adraen van Ostade, De familie De Goyer en de schilder (Olieverf op paneel, ca. 1650-1655). Hendrick de Goyer, vanaf 1653 baljuw en dijkgraaf van Texel, is de zittende man links, de vrouw rechts op de voorgrond is Maria Questiers, met wie hij in 1643 trouwde Haar zus, de schrijfster Catharina, werd met een papier in haar hand tussen hen in geportretteerd
| |
[pagina 318]
| |
der Veero (1639-na 1702). Met deze Amsterdamse auteur raakte Questiers goed bevriend, getuige de gedichten over en weer. Gedurende twee maanden, in 1662 en 1663, wisselden de twee vrouwen een serie gedichten uit waarin ze elkaar de lauwerkrans toewensen. In 1665 publiceerden ze deze dichtwisseling in de Lauwer-stryt tusschen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer, Met eenige by-dichten aan, en van haar geschreven, een publicatie die waarschijnlijk wel door de vermogende Questiers gefinancierd zal zijn. Questiers schreef het openingsgedicht en kondigde daarin een nieuwe levenswijze aan: Mijn vrijheid, eer zo duur van mij bemind,
Is door de schicht van Venus mogend kind
Gebroken; dies de plicht mij heden bindt,
En trouw geschonken
Aan een, door wien ik nu alleen maar leef,
Dies ik met vreugd mijn vrijheid overgeef;
De gelukkige was Johan de Hoest, een koopman uit Leiden, met wie zij op 11 mei 1664 trouwde. Een jaar daarvoor was haar broer overleden en Catharina had zelf de loodgieterszaak overgekocht van diens weduwe. Samen met De Hoest zet Catharina Questiers het familiebedrijf voort. Daarmee komt op een enkele uitzondering na een einde aan Questiers' dichterlijke activiteiten en zo is de Lauwer-stryt te beschouwen als een terugblik op Questiers' carrière als dichteres. Van haar huwelijk heeft Catharina Questiers niet lang mogen genieten want op 3 februari 1669 stierf ze, achtendertig jaar oud en kinderloos. Vondel wijdde een grafdicht aan haar. | |
1. Geen van beidenOp haar zinspreuk Ik min mijn vrijheid, maakte Catharina Questiers drie liederen. In ‘Bacchus-vreugd’ kiest ze voor Bacchus, de god van de wijn en in ‘Venus-vreugd’ bezingt ze Venus, de godin van de liefde. In het hier afgedrukte derde lied schuift ze beiden aan de kant, om te kiezen voor haar eigen vrijheid. Ze besteedt die graag aan het dichten en schilderen. | |
Geen van beiden
Weg Venus met uw min
En Bacchus met uw vat,
Mijn lust kiest geen van beien,
'k Ban CypresGa naar voetnoot3 uit mijn zin,
5[regelnummer]
En vind geen smaak in 't nat.
Dat elk het hoofd doet draaien.
'k Geniet een zoeter rust,
Die mij steeds vreugd bereidt,
Elk minne 'tgeen hem lust,
10[regelnummer]
Ik min mijn vrijigheid.
Het spitsige ParnasGa naar voetnoot11
Dat is mijn hartsvermaak,
En lustprieel der zinnen,
O bron zo klaar als glas!
15[regelnummer]
Uw vocht wens ik zo vaak
En doet mij u steeds minnen;
| |
[pagina 319]
| |
'k Vind in uw wijsheid rust
Die mij steeds vreugd bereidt.
Elk minne 't geen hem lust
20[regelnummer]
Ik min mijn vrijigheid.
O eedle schilderkonst,
Uw oefening verheugt
Veel meer als Venus' minne,
Vergont mij maar uw gonst;
25[regelnummer]
Zo haat ik Bacchus' vreugd;
Uw konst bezit mijn zinnen,
Uw liefde baart een rust,
Die altijd vreugd bereidt,
Elk minne 't geen hem lust
30[regelnummer]
Ik min mijn vrijigheid.
| |
2. Aan Juffr. Cornelia van der VeerDe tekst uit Ovidius die aan Questiers' gedicht ten grondslag ligt, is het verhaal van Iphis, het meisje dat door haar moeder als een jongetje is opgevoed omdat het anders door de vader gedood zou worden. Als Iphis vervolgens verliefd wordt op lanthe smeekt zij de godin Isis om hulp, die haar dan ook op het moment van de huwelijksvoltrekking in een man verandert (Metamorfosen, ix, 666-797). Questiers wenst dezelfde metamorfose te ondergaan zodat ze ridder kan worden in de orde van Cornelia's kouseband. | |
3. Apollo's oordeel aan Juffr. Cornelia van der VeerIn 1662 zijn Questiers en Van der Veer in een dichterlijke strijd om de lauwerkrans verwikkeld, waarbij ze elk de ander en niet zichzelf dit klassieke eerbetoon aan kunstenaars waardig achten. Op 27 november zendt Van der Veer de krans aan Questiers, die nog dezelfde dag antwoordt. In haar elders in deze bloemlezing opgenomen repliek van 12 december, gebruikt Van der Veer vervolgens dezelfde rijmwoorden als Questiers, terwijl ze ook een aantal zinsneden overneemt. Bij dichtreeksen was dit gebruikelijk. | |
[pagina 320]
| |
Apollo's oordeel aan Juffr. Cornelia van der Veer
Neen, Febus' priesterinGa naar voetnoot1, mij passen geen laurieren;
Mijn vaarzen zijn te zwak, zij hebben kracht noch spieren,
Om op den top van 't wijd-beroemde HeliconGa naar voetnoot3
Te klauteren; veel min, dat ik uit Pegaas' bronGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Mijn dorst zo dikmaals laafde, als het mij zelver luste.
'k Zag 't heilig maagdentalGa naar voetnoot6 van verre maar, en kuste
Eerbiedelijk de steeGa naar voetnoot7, waar hare voetzool stond:
Indien ik smekend mocht verwerven, dat mijn mond
Met enen druppelGa naar voetnoot9 door ThaliaGa naar voetnoot9 wierd begoten;
10[regelnummer]
'k Verhief uw lofGa naar voetnoot10 zo hoog, dat zij haar kruin zou stoten
Aan 't helder starren-dak: nu schijnt dit mij ontzeit.
Ik kruip maar waar gij gaat, ik ga maar waar gij zweitGa naar voetnoot11-12
Met uwe wieken door de hoge hemeltransen.Ga naar voetnoot12
'k Zag DelosGa naar voetnoot14 wel, maar in 't verschiet, met al zijn glansen:
15[regelnummer]
En zoGa naar voetnoot15 ik naadren wou met mijn onheilge voet,
Kwam Febus' priester mij van verre in 't gemoet:Ga naar voetnoot16
Ik stond al bevend door verbaasdheid opgetogen.
Hij sprak: Wat zoekt gij hier, wiens al te zwakke ogen
NogGa naar voetnoot19 onvermogens zijn dit helder licht te zien?
20[regelnummer]
Ik antwoordd' sidderend: Laat mij die gunst geschiên,
Dat ik de GodspraakGa naar voetnoot21 op mijn beê mag antwoord vragen;
'k Wist garen, wie van ons de lauwer-kroon mag dragen
In 't bloeiend Amsterdam: mits elk die eer ontzeitGa naar voetnoot23.
Hij sprak: Sta stil, dat u de voet niet verder leidt
25[regelnummer]
Als waar de wufte wind de as van 't altaar jaagde,Ga naar voetnoot25
Niet verder is 't verlof voor leken; wat gij vraagde,
Zal ik het hemels oog zo daadlijk doen verstaan.
MitsGa naar voetnoot28 is hij weder in het heiligdom gegaan,
Daar 't heerlijk welfsel met de gouden lier behangen
30[regelnummer]
En boog en koker pronktGa naar voetnoot29-30; ik brandend door verlangen
Hoor endlijk met gedruis een stem, die roept: Deze eerGa naar voetnoot31
Die zij alleen gegund mijn dicht-ster Van der Veer.
Dees stem die galmde, en klonk door al de tempelbogen
En 't groene lauwerwoud. Nu ben ik niet bedrogen,
35[regelnummer]
De godspraak komt hier met mijn oordeel overeen.
Zo sprak ik: Derft gij nog voor Themis' vierschaarGa naar voetnoot36 treen,
En wilt gij deze uw eer hertnekkig nog verzaken?
'k Zal met de lastGa naar voetnoot38 des Gods mij zelve starrekGa naar voetnoot38 maken,
En roepen 't NegentalGa naar voetnoot39 van 't vrolijk Helicon
40[regelnummer]
Tot mijn getuigen: vrouw' AstraeaGa naar voetnoot40 zal de zon
En d' andere godheên bij haar heilig woord geloven.
U komt zeGa naar voetnoot42 toe; geen nijd zal u daarvan beroven.
Gun mij, dat ik bij u daaronderGa naar voetnoot43-44 schuilen mag.
'k Zal daarvoor dankbaar zijn tot aan mijn laatsten dag.
| |
[pagina 321]
| |
Bronnen |
|