Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 248]
| |
Een Friese vriendin van Huygens
| |
1. Rijmgedicht, passende op den staat des landsDit gedicht is opgenomen in een werkje van de Leeuwardense predikant Adriaan Hasius over de vrede van 1648 Aan het slot van haar gedicht verwijst ze naar Hasius' meditatie. Later zal Sibylle van Griethuysen haar nog aansporen een lijkdicht voor de in 1650 gestorven predikant te schrijven. In dit gedicht kijkt Bouricius terug op belangrijke gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog, met veel lof voor de Oranjes. Ze behandelt achtereenvolgens de tirannie van Alva, de moord op prins Willem I, de verzoeken om steun aan achtereenvolgens Frankrijk en Engeland; de - niet succesvolle - komst van Leycester; het sluiten van de ‘tuin van Holland’ door de verovering van een aantal belangrijke steden door Maurits en, later, Frederik Hendrik. Het twaalfjarig bestand - afgedwongen aan landvoogd Albert van Oostenrijk en diens veldheer Spinola - wordt genoemd met een enkele toespeling op de kerkentwist toentertijd. Als laatste wordt genoteerd het overlijden van Frederik Hendrik en zijn opvolging door Willem II in 1647. Uit het slot van het gedicht komt een zekere angst naar voren dat de bedrieglijke Spanjaarden de vrede wel eens niet zouden kunnen menen. De belangrijkste jaartallen zijn in de kantlijn genoteerd. De stijl, met binnenrijmen en met lange vormen als ‘regiered’ en ‘versiered’, maakt een wat ouderwetse indruk. | |
[pagina 249]
| |
Rijmgedicht, passende op den staat des lands en het tractaat van den vrede, gemaakt tot Munster
O Nederland, van Godes hand
Zo goediglijk regiered,
Dat uwen tuin, zeer schoon en ruim
Zo heerlijk is versiered,
5[regelnummer]
Met steden groot, daarin men hoort
Uw staat in voorspoed rijzen.
Dies groot en klein, den Heer allein
Moeten met lofzang prijzen.
Wel tachtig jaar, is 't nu bijnaar
10[regelnummer]
Dat u de Heer genadig
Uit d' Albas jok van Spanje trokGa naar margenoot+
En zegent zeer weldadig,
Door Wilhelms hand, die 't vaderland
In Gods bewaring machtig
15[regelnummer]
Met goede raad, en kloeke daad
Heeft bijgestaan eendrachtig,
Totdat dees held, is neergeveld
Door Spanjes list behendig,Ga naar margenoot+
Waardoor de staat, als zonder raad
20[regelnummer]
In droefheid kwam ellendig;
Waarom het land, naar Frankrijk zandGa naar margenoot+
En haar tot hulp verzochten:
Maar toen alleen, een troost zeer kleen
Voor hulp en bijstand brochten:
25[regelnummer]
Doen heeft de staat een ambassaat
Na 't Brittenland gezonden,
Die hebben daar tot hulp van haar
Elisabeth gevonden,
Die ook terstond Leycester zondGa naar margenoot+
30[regelnummer]
In 't land met volk en heren:
Maar ziet, hij gaat niet met goe raad,
En zoekt de staat te deren.
De Heer heeft, ziet, in dit verdriet
Zijn hulp getoond zeer goedig:
35[regelnummer]
Maurits doen maar nauw achttien jaar,
Heeft hij gemaakt voorspoedig,
Zodat hij nam, waar dat hij kwamGa naar margenoot+
Veel steden met victorie:
Toen zag de staat haar tuin zeer groen
40[regelnummer]
Versierd met zulk een glorie,
Dat Albert heeft voor haar gebeefd,
En Spinla TrevesGa naar voetnoot42 maakte,Ga naar margenoot+
Door Spanjes lastGa naar voetnoot43, twalef jaar vast,
En zo den oorlog staakte;
45[regelnummer]
Maar ziet hoe fel zocht uit de hel,
| |
[pagina 250]
| |
De satan toen te dringen,
Om met zijn list, en boze twist,Ga naar margenoot+
Gods kerke te bespringen;
Maar gij wist Heer, tot uwer eer,
50[regelnummer]
Genadig zulks te weren,
Door het beleid, en de wijsheid,
Van Prins Maurits vol eren,
Die alles toen, met moede koen,
In goede vrede stelde,
55[regelnummer]
Totdat de dood zijn hart doorschoot
En ook terneder velde.
Toen heeft Hendrik, des vijands schrik
De zaak ter hand genomen,
En met Gods kracht, des Spanjaards macht
60[regelnummer]
Al breder nog doen tomen,
Wezel, Den Bosch, die moesten losGa naar margenoot+
Maastricht en Breda mede,Ga naar margenoot+
Ook Hulst en 't Sas, die gingen ras,
En zoveel grote steden;Ga naar margenoot+
65[regelnummer]
Dat geen bazuin, hoe groot of ruim
Zijn roem nooit kon verzwelgen.
Maar ziet de dood komt met een stootGa naar margenoot+
Hem ook terneder delgen.
EenGa naar voetnoot69 spruit nu dan uit dezen stam
70[regelnummer]
Wilhelm genaamd de tweede.
In zijn beginGa naar voetnoot71, vol liefd' en min
Komt ons de zoete vrede.Ga naar margenoot+
Doch Heer, bewaar ons voor bezwaarGa naar margenoot+
En valsheid vol praktijken,
75[regelnummer]
Ook als het niet oprecht geschiedt
Zo laat uw goedheid blijken,
Dat wij niet weer, en vallen Heer
In Spanjaards wrede klauwen
En hij niet mag, met droef geklag
80[regelnummer]
Uw kerke meer benauwen,
Maar vrede zoet, oprecht en goed
Wil ons in waarheid geven,
Dat uw volk mag zonder geklag,
In goede welstand leven:
85[regelnummer]
De Christenheid, wilt met bescheid,Ga naar margenoot+
Haar harten zo bestieren,
Dat uwe eer, en ware leer
Daar mogen doch regieren:
Ende daar 't zweerd het al verteert,
90[regelnummer]
Laat eendracht dat besussen,
Gerechtigheid, en liefde beid',
Malkander komen kussen.
| |
[pagina 251]
| |
2. [Titelloos]Dankdicht van 3 juli 1652 door Eelkje van Bouricius aan Constantijn Huygens voor het toesturen van zijn Oogen-troost, een gedicht waarin Huygens uitlegt dat gewone blindheid minder erg is dan de vele vormen van geestelijke blindheid die er op aarde zijn. Op dit sonnet heeft Bouricius haar uiterste best gedaan. Het bevat klassieke toespelingen en een Huygensiaanse paradox: ze zou wensen blind te zijn om daardoor te scherper de hemel te kunnen zien waar het altijd zondag is, en waar alle christelijke feestdagen tegelijk gevierd worden - waarschijnlijk laat Bouricius zo doorschemeren dat ze ook Huygens' Heylige dagen gelezen heeft. Desondanks staat in het bijgeleidend briefje de bescheidenheidsformule te lezen: ‘Ued. daarbij biddende mij te vergeven dat ik met deze lompen voor Ued. heb durven verschijnen en moeilijk vallen.’ | |
[Titelloos]
Mijnheer, indien ik dorst mijn pen te laten zwieren
Om, door haar stout bestaan, een vers aan u te stierenGa naar voetnoot2
De lust, die was er wel, maar om den rechten trant
Te hebben naar uw geest, daar waggelt mijn verstand.
5[regelnummer]
Ik ben geen Roemers kint, geen Coomans, geen GriethuysenGa naar voetnoot5,
Die uit het hengstebron, als met gehele sluizen,
Ten volsten zijn gedrenkt met Heliconis natGa naar voetnoot6-7,
Daar ik den minsten drop noch nooit en heb gehad.
Doch ben ik zo geraakt door 't troostrijk blindheidsboekGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat ik, door blindheid zelf, mij zelven breng te zoekGa naar voetnoot10,
En wenste blind te zijn in deze aardse zaken,
Om door een hel gezicht ten hemel te geraken,
Waar 't altijd Sabbat is en Paas en Pinkster beid',
En waar het dierbaar LamGa naar voetnoot14 zijn heiligen geleidt.
Bronnen |
|