Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 240]
| |
De eerste toneelschrijfster
| |
[pagina 241]
| |
Toen in 1657 en 1658 Verwers' blijspel opnieuw ten tonele werd gebracht, hadden de voorstellingen heel wat meer succes. Er verscheen toen ook een tweede druk van haar blijspel. Wellicht waren er al voordat Verwers' stuk uitkwam negatieve reacties geuit op haar toneeldebuut, of op werken voor het toneel als bezigheid voor vrouwen in het algemeen. Het lofvers van Pieter Dubbels, die ook toneelwerk vertaalde, verdedigt haar dichtwerk tegen dergelijke aantijgingen: Verstandeloos gespuis! wiens ongezouten oordeel,
Vol eigenwaan gepropt, uit dwaze lippen spoelt,
Dat in het vrouwelijk noch geest, noch weetzucht stoelt:
Uw waanzucht steunt vergeefs op kracht van eigen voordeel
(Dubbels in: Verwers 1644, fol. *3).
Heeft Verwers zich de kritiek aangetrokken? In elk geval kennen we hierna geen toneelwerk meer van haar. Samen met haar dichtende buurtgenote en vriendin Catharina Questierso deed ze nog mee aan de gedichtenreeks die bekend is geworden als ‘De Knipzang’ en verder schreef Verwers nog een paar gedichten voor deze zelfde vrouw. | |
1. Spaensche heydin (fragment)In het liefdesdrama Spaensche heydin ontmoet Don Jan tijdens de jacht de mooie Konstance en hij is op slag verliefd. Hij zal haar hand echter pas krijgen als hij zijn pracht en praal achter zich laat en net als zij een sober en rondtrekkend bestaan gaat leiden. Als hij dit twee jaar volhoudt, zal ze met hem trouwen. Don Jan besluit zich bij haar volk aan te sluiten. Na een geënsceneerde roof en een uit de hand gelopen vechtpartij waarbij Don Jan een soldaat doodt, blijkt dat Konstance helemaal niet tot dit zigeunervolk behoort. Ze is een ontvoerde prinses en dankzij haar voorspraak weet ze Don Jan te redden. Het blijspel eindigt met hun huwelijk. In onderstaand fragment vertelt landvorstin Giomara, Konstance's moeder, aan haar kamermeisje Catharyn een voorspellende droom. | |
Spaensche heydin (fragment)Catharijn, Giomara, de land-drostin in 't ledikant
Cath. O God wat mag hier zijn dat ik strak hoorde ruisen?
Het scheen een vreeslijk dier, dat naar begost te bruisen.
Wel daar begint het weer, 't schijnt in de koetsGa naar voetnoot3 te zijn.
Ik moet eens zoetjes gaan en schuiven de gordijn.
5[regelnummer]
Eilaas het is Mevrouw, zij moet iets ijslijks dromen.
Zal ik haar wekken gaan? neen; 'k durf niet bij haar komen.
Maar ik zal hier vol angst, met groot verlangen staan,
Totdat zij weer ontwaakt, en dan fluks bij haar gaan.
Giom. Wie rukt mijn geestje uit zo overgrote vreugde?
10[regelnummer]
Ai droom en vlucht niet weg, gij die mij heel verheugde
Door uwe zoet bedrog. Cath. Ik groet Mevrouw. Hoe is 't?
Giom. Ach, ach, Cathrijn, ik droom. Cath. 't Is als ik had gegist.
Mevrouw ik heb 't gehoord; ja achter in de kokenGa naar voetnoot13,
| |
[pagina 242]
| |
Klonk uwe nare stem, als of 't begon te spoken;
15[regelnummer]
Ik ben ervan verschrikt; ik bid, Mevrouw, vertelt
De wonderlijke droom, die u zo zeer ontstelt.
Giom. Cathrijn, mijn waarde maagd, 'k was lukkig en onlukkig,
'k Was treurig en verheugd, vervarelijk en drukkig,
En nu en weet ik niet, door schrik hoe dat ik ben
20[regelnummer]
Van deze vreemde droom, ja ik mijzelf nauw ken.
O, akelige droom! gemengd met zoetigheden,
Ai vlucht zo schichtig niet. Cath. Mevrouw, stelt u te vreden,
En wil aan mij u droom verhalen; eedle vrouw,
Misschien is 't de voorboo van die uw bittre rouw
25[regelnummer]
Doen smelten zal tot niet, of heel in vreugd verkeren,
Gelijk dat veel gebeurt. Giom. Dat gunt de Heer der heren.
Nu luistert toe Cathrijn. Cath. Mevrouw, ik luister al
Met ijverig verlang, hoe uw droom luiden zal.
Giom. Ik droomde dat ik in het groen
30[regelnummer]
HuisvestteGa naar voetnoot30 van de diepste kuilen,
Gelijk de schapenrovers doen,
Als zij bij haar afzetselsGa naar voetnoot32 schuilen,
En dat ik heel veranderd waar',
Catrijn, van hoofden tot de voeten,
35[regelnummer]
In een berin, och wat gevaar,
Kwam mij, kwam mij doen mee ontmoeten.
In die gestalt, bijna een kwel,
Als mij (eilaas!) is overkomen.Ga naar voetnoot37-38
Mits dat mij in dat beestenvel,
40[regelnummer]
Mijn enig jong mee werd ontnomen;
Mij docht ik had dat jong, gelijk berinnen doen,
Met likken zo getooid, dat daar in 't wilde groen
Niet een was bij mijn jong in 't minste te gelijken;
Zaagt gij zo schoon een beest, gij zoudt als stom staan kijken,
45[regelnummer]
Zo schoon als wakker was 't; en dat werd mij ontrukt,
Van ene wrede wolf; doen rende ik bedrukt,
Door 't wilde woeste woud, met naar en ijslijk huilen,
En zocht al gillende, in donkre wollefs-kuilen,
Maar 't waar al te vergeefs, ik vond mijn beestje niet;
50[regelnummer]
'k Liep jankende naar mijn hol, en brulde daar, en liet
Niet af van naar gekrijt, totdat ik het verloren,
Mijn jonge beestje vond, dat ik zo had verkoren;
Doen waar ik in mijn schik, Cathrijn, ik was zo blijd!
Gedaan was al 't gejank, 't geloop, 't geknor, 't gekrijt,
55[regelnummer]
't Gebalk en al 't getier was toen geheel verdwenen.
Is 't niet een vreemde droom die mij nu is verschenen?
| |
[pagina 243]
| |
Cath. Dees droom die zeit ons iets. Giom. Dat deze iets beduidt,
Vertrouw ik zekerlijk. Cath. Ik zoude ['t] leggen uit
Op uw verloren kind, en vastelijk geloven,
60[regelnummer]
Dat gij in korten tijd door hullep van hierboven,
Konstance weer zult zien, mits gij 't verloren beest
Nog weder vondt, mevrouw. Giom. Dit laaft mijn bange geest,
Dit zalft mijn kranke ziel, dit doet mijn pijn verzoeten,
Dit komt mijn grote kwel als troosteres ontmoeten;
65[regelnummer]
Hoe ik het meer herdenk, hoe het mijn klaarder zeit:
Gij zult uw lieve kind, dat gij zo hebt beschreit,
In korte dagen zien.
| |
2. Geboortevermaning, aan de E. Iuffr. Catharina QvestiersKatarina Verwers schreef verschillende gedichten voor haar vriendin Catharina Questiers. In dit gedicht vraagt Verwers steun aan Polymnia, een van de negen muzen, bij het maken van haar gedichten. | |
Geboortevermaning, aan de E. Iuffr. Catharina Qvestiers; is jarig dezen 21. November, 1657.
Polymnia toon mij u gonst.
Dat ik dees regels door uw konst
Zo sierlijk kost bekleden
Dat ik uw zusters altemaal
5[regelnummer]
En Apol uit de hemels zaal
Kost lokken hier beneden.
Bronnen |
|