Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 236]
| |
Gepubliceerd als ‘echtgenote van’
| |
[pagina 237]
| |
Vervoorns eerste gedrukte werk, dat ze schreef toen ze ongeveer 22 jaar was, is meteen een interessant gedicht. Het is een stellingname in het vrouwendebat, een lofdicht voor de vrouwencatalogus Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639, tweede druk 1643) van de Dordtse arts Johan van Beverwijck. Ze gaat in op de door hem aangereikte stelling dat de vrouw niet minder is dan de man. Ter bekrachtiging van zijn visie had Van Beverwijck onder meer een aantal dichtende vrouwen genoemd, waarbij ook Vervoorn een plaatsje kreeg: Is nog [bovendien] in de Nederlandse poëzij zeer ervaren; gelijk uit verscheiden hare dichten blijkt, Elisabeth Vervoorn, dochter van d'heer Jacob Vervoorn, burgemeester van Gorcum, ende gecommitteerde ter vergaderinge van de heren Staten van Holland (Van Beverwijck 1643, dl. II, p. 190). Deze aanprijzing wijst erop dat Vervoorn al in 1639 enige bekendheid genoot. Wellicht kende Van Beverwijck haar werk via haar vader die net als hij een vooraanstaande bestuurlijke functie vervulde. Het lofdicht lijkt overigens tegelijk de zwanenzang van haar poëzie, want dit is het enige vers van haar dat tijdens haar leven werd uitgebracht. We kennen geen werk van haar uit de periode dat ze getrouwd was; waarschijnlijk had ze naast haar zorg voor de kinderen en het huishouden geen tijd om te dichten. Haar echtgenoot schreef daarentegen wel. In 1660, drie jaar na haar dood, publiceerde hij zijn bundel Uyt-spanningen der vernuften. Achterin nam hij ook gedichten van zijn echtgenote op, daterend uit de jaren 1639 en 1645, dus uit haar voorhuwelijkse periode. Behalve het ons al bekende lofdicht op Van Beverwijck betreft het gedichten op politieke gebeurtenissen, te weten twee lofverzen op de overwinning van Maarten Harpertsz. Tromp in 1639 op de Spaanse vloot bij Duins en één op de overwinning van Frederik Hendrik bij Hulst in 1645. De inhoud van de gedichten getuigt van ambitie. Het was niet zo gebruikelijk dat vrouwen over politieke gebeurtenissen van nationaal belang schreven. Eén ervan, ‘Sur la mesme victoire’, is in het Frans geschreven en de andere bevatten tal van verwijzingen naar mythologische figuren. Haar woordgebruik en haar kennis van het Frans wijzen erop dat we met een ontwikkelde vrouw van doen hebben. Al deze ambities brachten Vervoorn tijdens haar leven waarschijnlijk nauwelijks verder dan de familie- en kennissenkring, omdat haar gedichten - met uitzondering van dat voor Van Beverwijck - toen niet werden gedrukt. Pas na haar dood greep haar echtgenoot de gelegenheid aan haar werk verder bekend te maken. Ter inleiding ervan schreef hij een vers waarin hij suggereert dat het haar eigen wens was dat haar gedichten ooit eens gedrukt zouden worden. Uit dezelfde opdracht kunnen we opmaken dat hij een selectie heeft gemaakt uit het beschikbare materiaal: we krijgen hier slechts een ‘staaltje’ van ‘'tgeen zij heeft gedicht’ (Uyt-spanningen der vernuften, 533). Wanneer ze die andere gedichten zou hebben gemaakt en of ze qua inhoud met het andere werk vergelijkbaar zijn, is onbekend. Het lijkt niet waarschijnlijk dat ze ook tijdens haar huwelijk heeft geschreven. Als ze dat wel gedaan had, zou het toch aannnemelijk zijn geweest dat haar echtgenoot ook uit die periode verzen opgenomen zou hebben. Waarschijnlijk is Vervoorn inderdaad na haar trouwen met schrijven gestopt. | |
1. Aan den hoog-achtbaren ende wijd-beroemden heer Johan van BeverwyckIn 1639 verscheen Johan van Beverwijcks Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts. Voor de eerste druk ervan schreef Vervoorn een lofdicht waarin ze stelling neemt in dit debat. Ze prijst Van Beverwijcks vrouwenlof, omdat daardoor de vele mannen die zich negatief over het vrouwelijk geslacht uitlaten, verslagen worden. | |
[pagina 238]
| |
Aan den hoog-achtbaren ende wijd-beroemden heer Johan van Beverwyck, op 't uitgeven van zijn boek, genaamd d' Uitnemendheid der vrouwen
Heer Beverwijck, gij komt voor vrouwenwijsheid strijden,
Al is 't dat vele mans het nauwlijks mogen lijden;
Gij roemt der maagden lof in dit vermaarde werk,
En bouwt de eer en deugd hier een verheven kerk.
5[regelnummer]
De gunst die gij haar toont, kan niet zijn uitgemeten,
De maagden zullen nooit dees weldaad gaan vergeten
Maar stadig dankbaar zijn: en u bewijzen eer,
Omdat haar lof verhaalt een zo geleerde heer.
Daar zal nu wederom ook wel een ander wezen,
10[regelnummer]
Die zeggen zal wat kwaad door vrouwen is gerezen,
En wat er is geschied door haar weetgierigheid;
Maar vrouwenlof daardoor nog niet terneder leit.
Gij hebt, tot vrouweneer dat wel zo vast bewezen
Dat 't al verslagen leit, 'tgeen haar eerst heeft misprezen.
15[regelnummer]
Vaart wel, gij waarde man, houdt altijt dit gemoed,
Leeft lang, tot Godes eer, en zijt van mij gegroet.
| |
2. Op de victorie van de stad HulstAan de vooravond van de vrede van Munster in 1648 veroverde Frederik Hendrik achtereenvolgens in 1644 en in 1645 Sas van Gent en Hulst. Op deze laatste overwinning schreef Vervoorn onderstaand gedicht. Ze vergelijkt Frederik Hendrik met Scipio Africanus die Carthago overwonnen had. | |
Op de victorie van de stad Hulst, verkregen 1645, bij Zijne Doorluchtige Hoogheit Frederik Hendrik, Prinse van Orangien, &c.
Tot Romen plachten zij weleer den dag te vieren
Tot d' overwinners eer, en haar het hoofd te sieren,
Als keizer ofte prins kwam strijdbaar uit het veld,
En onder 't Roomse jok had menig vorst gesteld.
5[regelnummer]
Dan gaf de loftrompet een weerklank in de oren,
Omdat men haren lof zou door de wereld horen:
Wat eer, wat lofgeluid, door vijftienGa naar voetnoot7 daar bekwam
Den groten Africaan, toen hij Carthago nam,
Dat is ons wel bekend; van dat beleg wij lezen.
10[regelnummer]
Zo hij in 't leven was, wat wonder zou 't hem wezen,
Zo hij ons Hollands vorst, zo hij ons prins mocht zien:
Zijn zegetekens al kwam hij den held aanbiên,
Nu Holland zeggen mag: wie kan ons prins verdoven,
Wie zou den lauwerkrans hem van het hoofd beroven.
15[regelnummer]
ZoGa naar voetnoot15 iemand is zo stout, rooft Pallas eerst haar lans,
Eer hij met moedigheid reikt naar zijn erenkrans.
| |
[pagina 239]
| |
Waar blijft gij vlugge Faam? waar zijn nu uwe vlerken?
De wereld die is vol van zijn manhafte werken:
Gaat, vliegt nu door de locht en daar een weerklank geeft,
20[regelnummer]
En maakt dat zijnen lof aan alle oorden zweeft,
En roemt den held; zijn lof laat door de wolken dringen,
Dat hij heeft in een maand gedaan zo grote dingen,
Hij wint een schone stad en forten driemaal tien,
Daar hij zijn moedigheid kloekmoediglijk liet zien.
25[regelnummer]
Roept: hij onwinbaar is, daarvan kan Hulst getuigen,
Dat in zo korten tijd voor hem heeft moeten buigen:
Hij plukt haar takken af, al is het stekend groenGa naar voetnoot28,
En heeft die bladers aan zijn eerkrans willen doen,
Geeft dan den prins zijn lof, en wilt zijn roem uitzingen,
30[regelnummer]
Die door Gods sterken arm meer doet dan wondre dingen:
En schrijft hem toe, naast God, hiervan de prijs en eer
Dat hij verwinner blijft, en dat hoe langs hoe meer.
Bron |
|