Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 226]
| |
Lof der vrouwen
| |
[pagina 227]
| |
zes jaar oud was - verhinderde echter dat zij zich onder zijn leiding in het dichten bekwaamde. In de loop van het gedicht blijkt dat Johanna het excuus van haar geringe scholing vooral aanvoert om Cats een mild oordeel over haar werk te doen vellen. Hij en de andere lezers moeten bedenken dat ze gedichten onder ogen krijgen van een vrouw, die is ‘gevoed in 't plompe land van Schouwen, [...] tot dichten ongewend, Die nooit poëetse leer is in het hoofd geprent’. De verontschuldigingen dienen het publiek welwillend te stemmen, maar wekken tevens de indruk dat Hoobius weinig pretentieus was. Ten onrechte, want Hoobius laat zich wel degelijk als geleerd dichteres gelden. Een van haar liederen, ‘Zee-triomf geschied in Duins’ staat vol met mythologisch en ander geleerdheidsvertoon. En hetzelfde geldt voor de apologie ‘Lof voor alle eerbare vrouwen en jong-vrouwen’. | |
1. Lof voor alle eerbare vrouwen en jong-vrouwenEen gedicht in het kader van de vele ‘vrouwenloven’ die in deze eeuwen in Europa zijn geschreven. Grondlegger van het genre was Boccaccio met zijn De claris mulieribus (Over beroemde vrouwen). Wat later droeg Christine de Pisan haar Cité des dames bij (cf. vs. 177v.), en in Nederland leverde Johan van Beverwijck een invloedrijk voorbeeld. In dergelijke apologieën komen steeds dezelfde namen terug, soms in min of meer verbasterde vorm. Hoogstwaarschijnlijk is een werk van Jean de Marconville Hoobius' bron geweest. In 1564 publiceerde hij De la bonté et mauvaiseté des femmes, en van de Nederlandse vertaling van dit werk van de hand van J.C.M. van Hapart (eerste druk 1578) zijn verschillende herdrukken verschenen, het laatst in 1609. Hoobius' informatie over prijzenswaardige en afkeurenswaardige vrouwen is nagenoeg identiek aan wat Marconville biedt, afgezien dan van de moderne namen die ze noemt. Ook fouten en onduidelijkheden zijn op het gebruik van deze bron terug te voeren. In de marge van Hoobius' gedicht staan bijbelverzen waarnaar in de tekst verwezen wordt en minimale aantekeningen over de afkomst van de vrouwen (niet opgenomen). Uitgangspunt is het verhaal uit Genesis 3, waar de duivel in de gedaante van een slang de mens tot zonde heeft verleid. Weliswaar, zo betoogt Hoobius, moet men toegeven dat de vrouw het eerst gezondigd heeft, maar Adam gaf in feite nog sneller toe; de vrouw stribbelde tenminste nog tegen (17). Andere bijbelse argumenten tot lof van de vrouw zijn dat Christus uit een vrouw is geboren, en na zijn dood (door de ‘mans’ veroordeeld!) en opstanding het eerst aan een vrouw is verschenen (39 vv). Ook wijst ze op het verschijnsel van vrouwelijke apostelen (62 vv). Aan de hand van bijbelse voorbeelden laat ze vervolgens zien dat er naast slechte ook goede vrouwen hebben bestaan. Bovendien hebben er, zo blijkt uit bijbel en profane geschiedenis, ook veel slechte mannen geleefd (89 vv). Dat zou toch niet mogen betekenen dat men aan mannen hun wettige lof afneemt. Mannen zijn echter al genoeg geprezen, en daarom richt de dichteres zich nu op vrouwen (114 vv). Ze geeft eerst aandacht aan de traditionele beroemde vrouwen. Aan het einde van het gedicht (247) komt Hoobius op voor een aantal eigentijdse grootheden. Zij roemt de wijsheid en geleerdheid van Johanna Coomanso, Anna Roemerso en vooral Anna Maria van Schurmano. Hun poëzie wordt lovend besproken. Typerend voor de tijd is ten slotte dat na de roem op de bewust ongehuwd gebleven Van Schurman het gedicht toch wordt afgesloten met de lof op de goede echtgenote, gebaseerd op het bijbelboek Spreuken (31:10-31), en op enkele andere bijbelteksten. | |
[pagina 228]
| |
Of dat gij met geweld der vrouwen lof verbreekt,
5[regelnummer]
Men vindt nu hedendaags zeer veel verwaande gekken
Die 't vrouwelijk geslacht van haren roem onttrekkenGa naar voetnoot6;
En zeggen dat het is van wijsheid heel beroofd,
En dat er geen verstand kan rusten in haar hoofd.
Dat zij te bot, en dom, te los zijn en lichtvaardig
10[regelnummer]
En achten haar geen prijs en gans geen ere waardig;
Maar brengen altijd voort 'tgeen haren lof bedekt,
En spreken nooit een woord, dat haar tot voordeel strekt.
Zij roepen: ‘O! door haar is onzen val gekomen,
De vrucht, die God verbood, heeft Eva eerst genomen,
15[regelnummer]
En gaf die aan den man’. 't Is waar, hier was zij zwak,
Maar ziet eens of er meer verstand in Adam stak:
De vrouwe sprak nog eens: ‘Dit zijn verboden vruchten,
Die hiervan eten zal, die kan God niet ontvluchten.
Het vonnis is te zwaar de dood is hem bereid’.
20[regelnummer]
Maar ach! het listig dier dat heeft hem nog verleid.
De vrouw had hier te doen met 't slimste van de dieren,
Ja met den duivel zelf die leugens kan versierenGa naar voetnoot22,
Hij zeide: ‘Neemt de vrucht zo weet gij goed en kwaad
Gij zult God zijn gelijk, doet maar naar mijnen raad’.
25[regelnummer]
Dit heeft de vrouw beweegd; zij heeft de vrucht genomen.
En biedt z' ook Adam aan, die neemt ze zonder schromen;
Hij straft de vrouwe niet, hij spreekt geen deftigGa naar voetnoot27 woord
Maar gaat ook onbedacht in zijne zonde voort.
Hoe! wilt gij nu de schuld alleen op Eva leggen,
30[regelnummer]
En Adam spreken vrij, gans buiten alle zeggen?
Maar schoon gij dat al doet, wordt daarom haren lof
Begraven in der aard, getreden in het stof?
O neen, dat mag niet zijn, haar eer zal altijd bloeien,
En als de pallemboom en als de wijngaard groeien.
35[regelnummer]
Of men die boom belast, of men de wijngaard snijdt,
Zij groeien evenwel in spijt van die 't benijdt:
Is ook door haar bedrijfGa naar voetnoot37 de dood op ons gekomen;
Haar zaad heeft wederom de dood zijn kracht benomen,
Veracht gij dan de vrouw die God hier houdt zo waard,
40[regelnummer]
Dat zij Zijn eigen Zoon natuurlijk heeft gebaard?Ga naar voetnoot40
Heel zeldzaam wonder groot, doch evenwel waarachtig
Zeer wonderlijk gebracht, door God den Heer almachtig,
Dat Christus God en mens ter wereld is gebracht,
Geboren door een Maagd door Godes grote kracht.
45[regelnummer]
Hier werd het vrouwgeslacht ten hoogsten door verheven,
Vertreden het serpent, gelijk er staat geschreven;
Maar zo dit evenwel u niet en is genoeg,
Zo zal ik zeggen meer, wat liefd' haar Christus droeg.
Wanneer hij van de mans nu was ter dood verwezen,
50[regelnummer]
Zo is hij wederom den derden dag verrezen:
Maar wien is 't dat hij eerst zijn heerlijkheid betoont?
| |
[pagina 229]
| |
't Was aan het vrouwgeslacht, die heeft hij 't hoofd gekroond,
Hij heeft haar aldereerst tot predikers gezonden,
Om aan d' apostelen met haast te gaan verkonden,
55[regelnummer]
Dat hij was opgestaan, en dat de felle dood
Nu van zijn heerschappij was t' enemaal ontbloot.
Wie kan de waarheid hier met reden tegenspreken,
Wie kan der vrouwen lof in dit geval verbreken,
Wie moet niet roepen uit: ‘Al is zij zwak en teer,
60[regelnummer]
Zij is toch met verstand begaafd van God de Heer’.
Daar zijn er ook geweest die nog wel and're dingen
Dees vrouwen schrijven toe, om haar tot lof te bringen,
Dat ze in Illyrie en het Provence-land,
Het Christelijk geloof eerst hebben ingeplant.
65[regelnummer]
Wij hebbenGa naar voetnoot65 hier niet voorGa naar voetnoot65, gelijk er vele meinen,
Der mannen kloek vernuft in 't minste te verkleinen,
Maar roemen ook met recht der vrouwen lof en eer,
Die nu schier t' enemaal gestoten wordt terneer.
Men vindt ook wel, 't is waar, veel goddeloze vrouwen,
70[regelnummer]
Wier boosheid is bekend waarvan de vromen grouwen:
Wier lichaam is besmet, wier ziele door de zond',
Gedurig nederdaalt tot in der hellen grond.
Ziet, Sara was een vrouw, een vrome ziel rechtvaardig,
En Isabel zeer wreed tot alle boosheid vaardig:
75[regelnummer]
Abigal met verstand heeft Davids kwaad gestuit,
Delilaas valse list maakt Simsom tot een buit.
Ester de koningin verlost de vrome Joden,
Die Haman vals en kwaad met listen zocht te doden:
Maar Thomijris verwoed, en Fulvia zeer wreed,
80[regelnummer]
Die waren wederom der vromen herten leed,
Of Messalia stout, een smoorpotGa naar voetnoot81 vol onere,
Den keizer was ontrouw, haar echten man en here,
Lucretia zeer schoon een beeld der eerbaarheid,
Heeft met de droeve dood betoond haar trouwigheid.
85[regelnummer]
Wel, zal men dan den lof bedekken van den vromen
Waarvan dat menigmaal is zo veel goed gekomen:
Omdat een lichtekooi in stoute zonden leeft,
En haren zoete vreugd te vuile rankenGa naar voetnoot88 geeft?
Dat ware veel te wreed, want ziet toch eens de mannen,
90[regelnummer]
Zijn zij niet menigmaal ook van den Heer verbannen
Om haren zondenschuld? Ziet Faro den tiran.
Hij kant hem tegen God op 't hoogste dat hij kan.
En zocht niet Absalom de schande van zijn vader,
Schendt Ammon Thamar niet dien listigen verrader?
95[regelnummer]
Jeroboam zeer wreed, en Achas stout en kwaad,
Die stelden haar altijd tegen des Heren raad.
Zo haast als Joram had het koninkrijk verkregen,
Zo heeft hij met geweld zijn broeders al versiegen,
| |
[pagina 230]
| |
En ganselijk vernield, maarGa naar voetnoot99 God die hem daar nog
100[regelnummer]
Ten lesten eens beloont dit schandelijk bedrog.
En deed ook Nero niet zijn eigen moeder sterven,
Een schandelijken dood met houwen ende kerven.
Heeft ook Herodes niet zijn eigen vrouw onthoofd,
Als hij haar glans en eer had met geweld beroofd?
105[regelnummer]
Zou iemand nu hierom de mannen gaan verachten,
Of breken harenGa naar voetnoot106 lof met woorden of gedachten.
Omdat een stoute guit hem in het kwaad verheugt.
En loopt gans buiten spoor van alle ware deugd.
O! neen haar lof en eer moet hoge zijn geprezen,
110[regelnummer]
En haar beroemde geest meer ere zijn bewezen:
Maar midsGa naar voetnoot111 dit overlang voor mij al is gedaan,
Zo zal ik deze zaak hier nu niet roeren aan.
Mijn ongeleerde pen kan haren lof niet raken.
Ik zal voor deze reis mijn reden hierin staken,
115[regelnummer]
Tot op een ander tijd, om nu te komen weer,
Tot mijn begonnen witGa naar voetnoot116 'tgeen is der vrouwen eer.
Waar zal mijn zwakke pen haar glans en luister halen,
Komt PhoebeGa naar voetnoot118 laat uw gunst toch op mij nederdalen:
O! PallasGa naar voetnoot119 reikt mij toe en brengt toch aan den dag
120[regelnummer]
'Tgeen mij in dit geval ten dienste wezen mag.
Ik ben een slechte maagd, een oude Zeeuw geboren,
Maar zoeke niettemin de wijsheid na te sporen.
Al kom ik veel te kort 'k en hebbe nooit verheerd,
Alwaar LasceniaGa naar voetnoot124 werd treffelijk geleerd:
125[regelnummer]
Zo wij maar eens doorzien de oude schrijvers boeken
En eens der vrouwen lof gaan naarstig onderzoeken,
Wij zullen menigmaal geheel verwonderd staan,
Wanneer wij haar verstand en wijsheid merken aan.
Gaat ons Plutarchus niet der vrouwen lof vertellen,
130[regelnummer]
En gaat ook wijd en breed haar hoge gaven stellen,
Simphoria vermaard, Boccaccio met vreugd,
Zij roemen altemaal haar wijsheid en haar deugd.
Maar wie is niet bekend de lof van de SibyllenGa naar voetnoot133,
Hoewel een wijze kop dit houden zal voor grillen;
135[regelnummer]
Wij weten evenwel dat haar beroemd verstand,
De wereld sieren doet gelijk een diamant.
Zij hebben met verstand veel dingen voorgeschreven,
Waarvan het meeste deel vervuld is na het leven,
En ook geprofeteerd door Godes geest gewis,
140[regelnummer]
Van 't oordeel dat hierna ook te verwachten is,
Hoe Christus lijden moest en voor de zonden sterven:
En hoe hij door zijn dood het leven moest verwerven,
En wassen in zijn bloed de ziele wit en schoon,
Om eeuwiglijk hierna te blinken in den troon.
145[regelnummer]
Zij spraken wederom zeer veel van 's werelds dingen,
Hoe dat men speuren zou zeer veel veranderingen,
| |
[pagina 231]
| |
Van keizerdommen groot, van koningen vol macht,
Zij hebben haar begin en eind' ook voortgebrachtGa naar voetnoot148.
Ja Cicero getuigt hoe eertijds de Romeinen,
150[regelnummer]
Nooit zochten haar geschrift in 't minste te verkleinen:
Maar hebben menigmaal ook raad daar uit gehaald
En hare woorden zijn ook nimmermeer gefaald,
Hoe heeft de Koningin Nicaule hooggeboren,
Uit rijk Arabia de wijsheid uitverkoren;
155[regelnummer]
Zij had de faam gehoord van Salomons verstand,
Zij komt om hem te zien uit zulken verren land
Binnen Jeruzalem, zij komt den vorst begroeten
Zij brengt hem veel geschenk en buigt haar voor zijn voeten:
Zij vraagt hem wonder veel om wel te zijn geleerd,
160[regelnummer]
En heeft met hem zeer hoog en diep gedisputeerd,
Van kruiden veelderlei, van planten ende bomen,
En al wat groeien mocht omtrent de zoete stromen,
Zij onderzoekt het al zijn eigenschap en aard,
En wat er dient gemijdGa naar voetnoot164, en wat er dient bewaard.
165[regelnummer]
Men schrijft ook van een vrouw uit Frankerijk geboren,
Die van den koning was tot koningin verkoren,
Gelijk men lezen kan in d' Engelse kronijk,
Want hij een koning was van het Britaanse rijk;
Die goede koningin liet nimmer te vermanen,
170[regelnummer]
Hoewel het ganse land was vol PelagianenGa naar voetnoot170:
Zij heeft door Godes geest ook zo veel uitgericht,
Dat zij het hele rijk heeft met zijn woord verlicht,
Want toen Sint Augustijn daar kwam met groot verlangen,
Zo werd hij zeer beleefd van iedereen ontvangen.
175[regelnummer]
Dus werd het ganse land door haar gereformeerdGa naar voetnoot175,
En heeft ook menig jaar in vreugde gefloreerd.
Italie moet ook der vrouwen lof vermeren,
En met de lauwertak haar sieren en vereren:
Gij brengt een parel voort, van wiens verstand en geest
180[regelnummer]
De wereld overlang verwonderd is geweest;
Wie heeft ooit zoeter dicht met beter stijl gesreven,
Wie heeft ooit beter moed en hoger troost gegeven,
Als deze wijze maagd; wie heeft ons teer geslacht
Ooit meerder eer behaald, ooit zoeter vreugd gebracht?
185[regelnummer]
Zij kon door haar verstand met reden wederleggen,
Al wat een korzelGa naar voetnoot186 hoofd kon tot ons nadeel zeggen.
Zij kant ertegenaan en maakt er veel beschaamd,
Die brengen aan den dag 't geen wijsheid niet betaamt,
Iuema Luigia uit Spanje hoog verheven,
190[regelnummer]
En werd geen minder lof en wijsheid toegeschreven,
Zij was nog jong en teer, maar wonderlijk geleerd,
Dies heeft zij aan den paus een meesterstuk vereerd:
| |
[pagina 232]
| |
Zij schreef zeer pertinentGa naar voetnoot193 in vijfderhande talen,
Zodat de goede man genoodzaakt was te halen
195[regelnummer]
(Hoe hoog hij was geleerd) nog taalmansGa naar voetnoot195 om dees maagd
Te geven goed bescheid op 't geen dat zij hem vraagt.
Men heeft om deze tijd te Romen ook vernomen,
Een zeer geleerde vrouw uit Spanje voortgekomen,
Die heeft in 't openbaar met treffelijk bescheid,
200[regelnummer]
Het alderzwaarste boek van Scotus uitgeleidGa naar voetnoot200:
Daar kwamen tot haar school geleerde kardinalen
Die ons haar groot verstand en wijsheid ook verhalen,
Zij stonden als versteld dat zo een teer gemoed
Zo kloeke reden voert, zo goeden lering doet.
205[regelnummer]
Zal ook de spruite van Pythagoras niet zwevenGa naar voetnoot205,
Die na haars vaders dood zijn boeken zwaar geschreven,
Heeft geestig uitgeleid en treffelijk verklaard,
Zodat haar groot verstand werd overal vermaard:
En nog een Franse vrouw geheten Helisenne,
210[regelnummer]
Heeft veel geleerde mans verwonnen door haar penne,
Want zij veel boeken heeft geschreven met verstand,
En wijsheid die van God haar was in 't hart geplant.
Areta was geleerd, Hortensia daar neven,
Corinna werd meer lof dan Pindaro gegeven.
215[regelnummer]
Theano was volmaakt in zoete poëzij,
En Spasia was ook in dichten zoet en blij:
De dochters altemaal van Diodorus moedig,
Die waren zeer geleerd in wijsheid overvloedig.
De vrouw van Scipio, den vromen Afrikaan,
220[regelnummer]
Mag met haar zoet gedicht bij de geleerde staan.
Catrina, uwen naam die moet ik hier ook noemen,
Men mag van uw verstand met recht en reden roemen,
Uw lof die werd ons hoog beschreven en vermaard,
De wijsheid scheen van God in uw natuur gebaard:
225[regelnummer]
Wie zou hier naar den eis ten vollen prijzen konnen,
Die vijftig kloeke mans in wijsheid heeft verwonnen,
Die door haar geestigheid beantwoordt en vertaalt,
'Tgeen iemand ooit met vlijt uit oude boeken haalt.
Nooit werd der vrouwen lof gelasterd van de wijzen,
230[regelnummer]
Zij zullen nimmermeer haar geestigheid misprijzen,
Is Cores niet vermaard door mannen van verstand,
Ja, werd als een godin geëerd in Griekenland,
Omdat zij allereerst de wetten heeft gegeven,
Die zij heeft altemaal zeer treffelijk beschreven,
235[regelnummer]
Gelijk ons dat beschrijft Ovidius zeer zoet,
En Diodorus ook al op gelijke voet,
Ja Herodotus zelf, een kloek historieschrijver,
Die 't alles onderzocht met wonderlijken ijver,
Dit heeft ons ook betuigd Virgilius vermaard,
240[regelnummer]
En Plinius en heeft hierin geen tijd gespaard,
| |
[pagina 233]
| |
Werd ook Carmenta niet geacht en hoog verheven,
Werd haar niet mildelijk dees ere toegeschreven,
Dat zij heeft aldereerst gevonden en verdacht,
De letteren, en die ook in het licht gebracht;
245[regelnummer]
De letteren zeer schoon van de Latijnse talen,
Die ons zijn voortgebracht uit 's hemels hoge zalen
Die nu wordt aldermeest in ons verenigd land,
Gevorderd en geëerd van lieden van verstand.
Wel, is dan onze eeuw nu van geleerde vrouwen,
250[regelnummer]
Gans t'enemaal ontbloot, dat kan ik niet vertrouwen,
Het is ons nog bekend hoe Comans waarde kind
Wordt om haar geestigheid van iedereen bemind.
Zij gaat een aardig dicht de jonge jeugd vereren.
En met een zoeten vond de redenkunst haar leren:
255[regelnummer]
Hoe dat hem dragen zal een minnaar in zijn jeugd,
Omtrent een jonge maagd begaafd met eer en deugd,
Zij komt ook met verstand het sluimig hart opwekken
Om met een zoeten toon ten hemel op te trekken,
Opdat wij op der aard' niet hechten ons gemoed,
260[regelnummer]
Maar stijgen naar omhoog en zoeken 't ware goed.
En joffrouw Anna ook, een maagd vol geestigheden,
Ging die niet menigmaal haar jonge tijd besteden
In zoete poëzie wanneer zij ons bericht,
Een spiegel voor de jeugd, een zoete maagdenplicht.
265[regelnummer]
Ja, gaat des Heren woord herkauwen en doorklijven,
En gaat tot Zijnder eer veel zoete verzen schrijven.
't Scheen dat zij werd gevoed op 't hoogste van ParnasGa naar voetnoot267
En dat zij meesten tijd omtrent de Muzen was.
Maar om met een verhaal mijn reden te besluiten
270[regelnummer]
Hoewel er nog zeer veel om kortheid blijven buiten,
Zo stel ik voor het lest 'tgeen mij in dit geval,
Een siersel en een roem een krone wezen zal.
Wie zal niet staan versteld? wie zal niet zijn verwonderd?
Als Utrecht zeer vermaard der vrouwen lof uitdondert,
275[regelnummer]
Daar Fama hene vliegt, en roemt door 't ganse land.
Den wijdvermaarde lof van Schuurmans edel pand.
O bloeme van het land, o siersel van de vrouwen,
Gij doet een groten naam voor eeuwig ons behouwen.
Gij komt ons altemaal verlichten door uw glans,
280[regelnummer]
Ja, zijt ons hoogste eer in 't midden van de mans.
Zo lang de wereld heeft gestaan op hare palen,
En heeft men van geen vrouw meer wijsheid konnen halen.
Waar heeft men ooit gezien zo hooggeleerde maagd,
Die in haar geestig brein zo groten wijsheid draagt,
285[regelnummer]
Hoe vreemd de talen zijn, zij kan ze geestig spreken,
Waarbij kan zo een maagd ten hoogsten zijn geleken?
Zij schijnt geheel volmaakt in goddelijke deugd,
En is ook zeer vermaard in stichtelijke vreugd.
| |
[pagina 234]
| |
Wat iemand ooit bedacht, wat wijze lieden vonden,
290[regelnummer]
Zij weet het altemaal en dat in korte stonden,
En schrijft ook pertinent zeer veelderhande taal.
Divers en veelderlei, maar geestig altemaal.
Ja met een diamant te snijden wel ervaren,
En zingt zeer zoet muziek en speelt op alle snaren,
295[regelnummer]
En drukt in schilderkunst uit [in] een klein taf'reel
Haar uitgelezen beeld en wezen in 't geheel.Ga naar voetnoot295-296
Ik kan hier naar den eis haar gaven niet uitspreken,
Want wijsheid en verstand dat zou mij ver ontbreken,
Mits Fama door het land, ja gans de wereld draagt,
300[regelnummer]
Den naam en ook den lof van dees beroemde maagd.
Komt vrouwen altemaal en maagden, wilt versieren,
Den PhoenixGa naar voetnoot302 van ons land met groene lauwerieren,
Komt hier en vlecht een krans te stellen op het hoofd,
Van een die Pallas' glans in wetenschap verdooft.
305[regelnummer]
Verachters van ons eer wat zal uw oordeel wezen,
Als gij dit klein gedicht zult hebben overlezen,
Dat slecht is inderdaad maar wijst toch echter aan,
Wat dat een kloeke vrouw door wijsheid kan bestaan.
Is niet een wijze vrouw een gave van den Here?
310[regelnummer]
Zij is haar huis een vreugd, en houdt haar man in ere:
Gelijkt haar Salomon niet bij een schoon juweel,
Dat God den vromen man komt schenken tot zijn deel?
Men zal door haar verstand haar man ook eer bewijzen,
Men zal hem in de raad en in de poorten prijzen,
315[regelnummer]
Zij opent hare mond met lering en verstand,
Zij blinkt in alle deugd gelijk een diamant.
Der vrouwen wijsheid kan het huis in vrede houwen,
Haar man mag onbeschroomd geheel op haar betrouwen,
Zij maakt zijn harte versGa naar voetnoot319, en is zijn hoofd een kroon,
320[regelnummer]
Gelukkig is hij dan die haar krijgt tot zijn loon.
Wat heeft een echtemanGa naar voetnoot321 toch liever op der aarden,
Als een deugdzame vrouw, wat houdt hij meer in waarde?
Zij siert geheel zijn huis gelijk der zonnen glans,
En is voor zijn gemoed een troost en vaste schans.
325[regelnummer]
Staat, mannen, vrij naar eer, maar wilt de zwakke vrouwen
Nooit stelen haren lof noch haren roem onthouwen.
Verheft vrij uw verstand, maar kreukt niet hare naam
En schrijft haar nimmer toe zo lasterlijke faam:
Verandert eens uw pen als Stesichorus dede,
330[regelnummer]
Die op een Griekse vrouw Helena was t' onvrede
Hij sprak van hare daad met lasterlijk schandaal,
Maar komt het naderhand herroepen altemaal.
Heeft u een snode vrouw zo groten haat doen krijgen,
Ziet op een vroom gemoed en wilt haar kwaad verzwijgen.
335[regelnummer]
Ik meen gij man noch vrouw zult vinden gans volmaakt,
Maar hij is onbedacht die een van beide laaktGa naar voetnoot336.
| |
[pagina 235]
| |
2. Johanna van Beyeren, aan haar beminde, na zijn vertrekEen liefdesgedicht van een vrouw voor een man zoals we er uit de zeventiende eeuw niet veel kennen. Het is overigens van belang op te merken dat het gaat om een echtgenote die haar liefde voor haar man uitspreekt - dat stond de conventie toe. | |
Johanna van Beyeren, aan haar beminde, na zijn vertrek
In mijn slapen, in mijn dromen
Zie ik dikmaals uw gelaat
Hoor ik dikmaals uwe praat
'k Zie uw wezen voor mij komen
5[regelnummer]
Maar mijn liefde wordt ontzeid
Liefdes zoetste zoetigheid.
Lief! hoe zoet is d' echte trouwe
Als men die te recht beleeft;
't Is het zoetste dat God geeft.
10[regelnummer]
Waar de man bemint zijn vrouwe
En de vrouw bemint haar man
Zoeter men niet wensen kan
Schoon gij van mij zijt gescheiden
Waarde man, en lieve lief
15[regelnummer]
Zijt begroet met deze brief
'k Zal uw lieve komst verbeiden
Want mijn geest en mijn gemoed
Worden op uw komst gevoed.
'k Meende nog een vers te schrijven,
20[regelnummer]
Maar de donker viel te ras,
Daarom zal 't voor dees tijd blijven
Tot het beter komt te pas.
Bron |
|