Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 224]
| |
Zelfs in het rampjaar buiten de wereld
| |
Meditatie. Over de genadige verlossingeDit gedicht is ontstaan tijdens de oorlog met Frankrijk en andere vijanden van de Republiek. Utrecht is door de Fransen bezet. In november heerst buitengewoon strenge vorst. Over dit alles gaat het gedicht niet, al blijken de door God toegediende ‘slagen’ blijkens de laatste strofe wel de achtergrond ervan te vormen. Thema van het gedicht is de les dat God straft wie hij lief heeft. De schrijfster beschuldigt zich van slapheid in het geloof: ze mag er wel over zuchten dat ze nooit van harte over haar zonden zucht, en maar blijft steken in lippendienst. 41 Titelpagina van het bundeltje Nagelatene gedigten en gezangen van Maria van Hengel dat pas in 1737, vijftig jaar na haar dood, werd gepubliceerd.
| |
[pagina 225]
| |
Meditatie. Over de genadige verlossinge, die ons de Here geeft midden in de bezoekinge, den 13. novemb. 1673.
Hoe wonder hebt gij 't, Vader, met mij voor?
Gij trekt mij toch, in 't slaan, met liefdezelenGa naar voetnoot2,
Kan dit verdragGa naar voetnoot3, dit stag'rigGa naar voetnoot3 kind nog strelen,
Wiens hert noch zucht, noch klacht brengt voor uw oor.
5[regelnummer]
Ja zucht, omdat het nooit van harte zucht,
't Belijdt zijn schuld, en roemt uw heilig oordeel;
Maar lippendienst, wat brengt die weinig voordeel,
Is 't harteloos? bij u is 't zonder vrucht.
Dit hart en werd door slagen nimmer dwee,
10[regelnummer]
Maar door uw liefde is 't zeer licht te breken,
Als gij eens aan de ziel van troost wilt spreken,
't Barst uit: daar zucht de mond, en 't harte mee.
't Is zo bekommerd! och nu smeekt het Heer!
Geef, dat wij nooit tot dwaasheid meer vervallen:
15[regelnummer]
Maar onz' beloften, die in nood wij allen
U deden, u betalen t' uwer eer.
WeerGa naar voetnoot17 schijndeugd, trots, onrecht, en gierigheid,
Onlust in 't WoordGa naar voetnoot18, waardoor wij staag u tergen,
't Kwaad, dat wij in den boezem diep verbergen,
20[regelnummer]
Roei uit, want dit 's dat gij ons meest verwijt.
Gij hebt ons uit getrouwigheid bezocht,
Ons land en kon de weeld' niet langer dragen,
Zo heiligt dan ons hart, door deze slagen:
Wat baten z'ons, zo 't geen bekering wrocht.
Bron |
|