Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 219]
| |
Liefde voor de hemelse bruidegom
| |
[pagina 220]
| |
haar toenmalige biechtvaders, Theodorus Bosman S.J. (1601-1666) en zijn confrater Ignatius van Munster (1624-1683). Dit lijvige werk, dat zijzelf als titel meegaf Les amours de Joanna Baptista, bestaat uit twee delen: haar eigenlijke levensverhaal en de beschrijving van haar liefde voor de hemelse Bruidegom Christus, waarin vooral perikelen rondom haar communie-praktijk verhaald worden. Deze thematische scheiding is echter niet strikt gehandhaafd. Bij het schrijven van de laatste versie steunde zij op haar gewetensrekeningen, maandelijkse verslagen van haar (spirituele) wel en wee geschreven in opdracht van haar geestelijk leidsman. Hieraan lag het methodische zelfonderzoek ten grondslag dat geestelijke maagden tweemaal daags behoorden te doen. Dergelijke ‘auto-analyses’, bedoeld voor de persoonlijke geestelijke, morele en affectieve vorming, werden voor zover voor het Nederlandse taalgebied bekend zelden schriftelijk vastgelegd. Bepalend voor Van Randenraedts geschreven zelspresentatie zullen de mondelinge richtlijnen of vragen van haar biechtvaders geweest zijn. Die waren vooral geïnteresseerd in haar buitengewone religieuze ervaringen - dromen, visioenen, goddelijke inspraken en influisteringen, waarin God de Vader, Zijn Zoon, Maria of heiligen zich aan haar openbaarden - die dan ook haar gewetensrekeningen overheersen. Maar daarnaast ruimt Van Randenraedt zeker ook plaats in voor alledaagse beslommeringen, familieverhoudingen, haar persoonlijke visie op haar leefwijze, haar geloofsbeleving en doet zij verslag van haar reizen en wederwaardigheden in de Zuidelijke Nederlanden. In opdracht van haar biechtvader Simon van den Hove S.J. (1597-1641) begon Joanna ongeveer vanaf het midden van de jaren dertig de gewetensrekeningen van haar geestelijke moeder Agnes van Heilsbach af te schrijven. Dit heeft haar wording als schrijfster onmiskenbaar beïnvloed, getuige de sterke overeenkomsten in opbouw, verhaallijn en metaforiek van haar gewetensrekeningen met die van Agnes. Daarnaast zijn ook sporen aanwijsbaar van stichtelijke lectuur met een ascetisch dan wel een mystiek karakter. Behalve werk van de mystici Hendrik Herp († 1477) en Pelgrom Pullen (1550-1608), las Van Randenraedt de Evangelische Peerle en de Nederlandstalige uitgave van het werk van Geertruid van Helfta (- 1301/1302). Zij putte tevens inspiratie uit heiligenlevens. Zij kende de vita of de autobiografie van Teresa van Avila en het is niet denkbeeldig dat zij hierdoor enigszins vertrouwd raakte met bepaalde retorische strategieën waar Teresa zelf in geverseerd was. Reeds tijdens haar leven circuleerden Van Randenraedts geschriften - en vermoedelijk ook speciaal voor dit doel vervaardigde afschriften hiervan - onder andere religieuze vrouwen en geestelijken, hoewel ze in beginsel uitsluitend voor haar biechtvader bedoeld waren. Haar ‘biograaf’, Daniël Huysmans S.J. (1643-1704), speelde in op deze verering door in 1690 haar leven te boekstaven onder de titel Kort Begryp des levens ende der deughden van de weerdighe Joanna van Randenraedt geestelycke dochter onder de Bestieringhe der Societeyt Iesu (Antwerpen, Augustinus Graet 1690). Bij het schrijven hiervan baseerde hij zich op Joanna's eigenhandige levensbeschrijvingen. De godvruchtige idealen die hij breed uitmeet, zijn ten dele over het graf heen gedicteerd door de hoofdpersoon. | |
1. [Titelloos]Fragment eerste versie spirituele autobiografie. Van Randenraedt, nog in de wereld levend, wordt door anderen gewezen op de gebrekkige biechtvrijheid van religieuzen. Deze wetenschap bemoeilijkt haar keuze voor een levensstaat zeer, want ook over een religieus bestaan in de wereld heeft ze grote twijfels. | |
[Titelloos]Ende dat men mij grotelijks bezwaarde met de ongeruste conscientie daar veel religieuzen in leven, omdat ze zo kleinen liberteit hebben in 't biechten. Dat kwelde mij zeer want ik docht: ‘Zal ik geen vrijheid hebben om mijn conscientie te | |
[pagina 221]
| |
zuiveren van alle vlekken, wat voortgang zal ik dan konnen doen. Ik mocht in plaats van een goed leven te leiden, daardeur mijn ziel verliezen.’ Ik en wist genen raad. En ware het dat ik in de wereld bleef geestelijk leven, hoe zou ik dan onder gehoorzaamheid konnen staan, want in gehoorzaamheid wilde ik mijnen Brudegom volgen totter dood. [...] Wederom, hoe zou ik in armoede leven, ende mijn ouders verlaten. Deze dingen bleven mij een goei wijle tijds al veur ogen, niet wetende hoe hier in doen. | |
2. Les amours de Joanna BaptistaFragment van de tweede versie van de spirituele autobiografie. Een extatische dankbetuiging voor het feit dat het haar toegestaan is dagelijks ter communie te gaan, hetgeen zij beschouwt als een bijzonder liefdesblijk van haar hemelse Bruidegom Christus tegenover haar, zijn meest onwaardige dienstmaagd. | |
Les amours de Joanna BaptistaTer ere ende ter glorien, ende tot dankbaarheid van die onuitsprekelijke liefde Gods, die zijn aigen zelven zo uitstort in 't Alderheiligste Sacrament des Autaars, aan den mens, ben ik gedwongen dit te schrijven. Op den dag van 't Alderheiligste Sacrament des Autaars, den 12e junii 1664, gevoelde ik mij zelven ontsteken om met trompetten uut te blazen, deur hemel en aarde alle die onuutsprekelijke gratien, die Zijne Goddelijke Majesteit aan mij alderonweerdigste creatuur alleen gedaan had, in 't H. Sacrament des Autaars zo dikwijls te meugen genieten, niettegenstaande zo veel tegenstrijden, ende beletsels en opvallen mij daarin overkomen waren. Den Here had mij deur alle stormen en baren daar vrijelijk deurgevoerd, ende zijn aige zelven voor mij, zijn alderonweerdigste dienstmaagd bewaard, gebenedijd moet Hij eeuwelijk wezen. Ik en wist dan genen raad om de hele wereld deur deze trompetten te blazen, overzulks bad ik de Heilige Engelen in den Hemel, om 't zelve aldaar voor mij te doen, ik en wist Gods goedheid tot mij niet anders te verkondigen. | |
3. Gewetensrekeningen (fragment)Maart 1648. Tijdens een verblijf in Brussel begin 1648 poseerde Joanna van Randenraedt voor een portret. Mogelijk werd dit in opdracht van geestelijke dochters vervaardigd, onder wie Aldegonda van Horenbeek, maar ook een Anna van Horenbeek die haar blijkbaar naar Brussel vergezelde, was bij de zaak betrokken en had kennelijk een andere uitvoering van het schilderij in haar hoofd dan de oorspronkelijke opdracht. Aldegonda en Joanna kenden elkaar al jaren en in 1647 betrokken zij voor korte tijd samen een huis. Hun beider biechtvader, Jacob | |
[pagina 222]
| |
Wijns S.J., adviseerde toen over ‘veel dingen onze huishoudinge aangaande [...] ende [...] geestelijke ordonnantiën die men zou instellen.’ Joanna voelde er weinig voor om zich te laten vereeuwigen en in alle toonaarden maakte ze in haar gewetensrekening - bedoeld voor haar biechtvader - haar weerstand tegen het poseren kenbaar. Toch liet ze zich overhalen, en ondanks haar afkeer van ijdelheid klinkt in haar beoordeling van het eigen portret enige teleurstelling door. Het is niet denkbeeldig dat het portret van Joanna, dat in haar levensbeschrijving uit 1690 is opgenomen, vervaardigd is naar het in 1648 gemaakte schilderij. 40 Johanna van Randenraedts portret door A. le Poutre in de biografie die Huysmans in 1690 van haar publiceerde Mogelijk is de gravure bewerkt naar het portret dat Van Randenraedt met zoveel tegenzin heeft (moeten) laten maken
| |
Gewetensrekeningen (fragment)Hier te Brussel had ik luttel rust omdat ik op veel diverse plaatsen al eens gaan most om een luttel te voldoen, en voorts diverse dingen te bestellen, en doordien ik mij ook zo bedektelijk most laten schilderen, daar ook veel tijd toe ging, zo kost ik binnenshuis luttel voldoeninge geven. Tegen 't schilderen had ik somtijds enen groten strijd, maar dat ik met het zotskapruinGa naar voetnoot1 zou geschilderd worden, dat benaam mij dan weer alle den strijd en ik was als zot van vreugd omdat ik als zot ter liefde mijns brudegomsGa naar voetnoot2 zou worden, ook in 't onderwerpen mijns | |
[pagina 223]
| |
verstands, in onderdanigheid onder mijn overstenGa naar voetnoot3 in mij te laten schilderen. Mij was 't eens op den dag van Alderheiligste Sacrament dat ik een zo wonderen strijd kreeg tegen het schilderen, dat het onuitsprekelijk was en Joff. Anna van Horenbeek had den last van Joff. Aldegonda hoe men dezelve zou maken en hare l[iefde]Ga naar voetnoot4 had het kwalijk gevat. Hare meininge, gelijk mij docht dat ik zeker wist, zij wilde mij doen schilderen, Joff. Anna, zo lank als ik was, ende ik wist wel dat ten halven lijf haarGa naar voetnoot5 meininge was. Dat zou ik ook liever gehad hebben, maar hoe ik 't maakten oft niet en maakten, ik moest mij onder geven om tot de knieën mij te laten schilderen, want daar en was ook genen tijd om over en weer te schrijven. Ende mij kwam te veuren hoe ik over enige jaren mijn schilderij die in 't werelds geschilderd was, gehandeld had, die ook tot de knieën toe groot was, die had ik bespogen, met drek beworpen, geslagen, onder mijn voeten getreden, in stukken gesneden ende verbrand om geen gedachtenis van mij te laten, maar mij heel teniet te doen en uit te roeien ende ik nam voor mij zo haast ik zou kunnen, een schoon schilderij te kopen van onze Vrouw met haar Kindeken, mijnen kleinen groten brudegom, ende dat ik nu ter contrariën mij weder op een nieuw moest laten schilderen, ik en kost mij daar in niet stellen, ik verfoeide mij in mij zelven, dat ik uw eerwaardeGa naar voetnoot6 niet anders gebeden en had, om hiervan te meugen ontslagen zijn [...]. Daags hierna was 't vrijdag, alswanneer ik mij in de vereninge van de gehoorzaamheid Christi die Zijnen hemelsen Vader gehoorzaam was tot de dood des kruis, om mijnder liefde, ik mij t' zijnders liefde ook aan de gehoorzaamheid onderwierp, liet schilderen, met gedurige zulke aandachtigheden mij bezig vindende ende daardeur bin ik wat te rijp ende te somber oft te wijselijk geschilderd. Bronnen |