Alle de brieven. Deel 12: 1696-1699
(1989)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| |||||
Korte inhoud:Over aantasting van foelie door insekten en hun larven. Aantasting van bamboe. Over schadelijke witte mieren en de bestrijding ervan door het kalken van hout. Over het bijten en steken van mieren. | |||||
Opmerking:De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A. | |||||
Letter No. 199 [115]
| |||||
Published in:
| |||||
Summary:About damage caused to mace by insects and their larvae. Damage to bamboo. About noxious white ants and the struggle against them by chalking of wood. About the biting and stinging of ants. | |||||
Remark:The text as printed here is that of edition A. | |||||
Delft in Holland den
Wel Edele Gestrenge HeerGa naar voetnoot1),
IK hebbe UE. wel Ed. Gestrengen Heere in 't laatste van den Jare 1696. laten toe komen, het geene ik uyt de mond van een Oost-Indies-Vaarder hadde verstaan, die lange Jaren op het Eylant Amboina hadde gelegenGa naar voetnoot2). Nu ontrent een Jaar geleden, varende van Leyden na Utregt, ontmoet ik een Heer die gewoont hadde op Banda, en aldaar verscheyde Landen ofte Parken hadde beseten, daar Noote MusschaatGa naar margenoot+ op wasten, en die de selve, door sijn bedienden, hadde laten waarnemenGa naar voetnoot3), de Nooten plukken, en de Foelje, daar van komende, liet droogen, en daar na de Nooten en Foelje aan de Compagnie, ofte wel der selver bedienden, leverde. Na veele redenen over en weder, vraagden ik, of men wel nagespeurt hadde de oorsaak van de wittigheid daar eenige bladeren Foelje mede besmet sijn, waar op ik geen ander antwoort kreeg, als dat het uyt een slegt gewas was voortkomendeGa naar voetnoot4). Ik most al veele redenen gebruyken, eer ik den selven konde doen gelooven, dat een kleyne soort van WormkensGa naar voetnoot5) aan de Foelje sulks te weeg bragtenGa naar voetnoot6). Hy Heer getuygden ook, dat'er seeker soort van kleyne vliegende schepsels waaren, die wel meest tegen het ondergaan van de Sonne voor den dag quamen. Ga naar margenoot+DatGa naar voetnoot7) het Hout aldaar in seer korte tijd als vermolmden, en van binnen als een fijne meelagtige stoffe was. Dat wanneer een Bamboes op sijn struyk ofte wortel quam te sterven, kort daar aan soodanigen Bamboes vol met seer kleyne gaatjens was, en seer onstark, en als vergaan ofte vermolmt wasGa naar voetnoot8). Als ik nu seyde dat dit alles wierde te weeg gebragt (na myn gevoelen) door kleyne Wormkens, voort komende uyt de Eyeren van de seer kleyne vliegende schepsels, en dat dese Wormkens weder in vliegende schepsels quamen te veranderen, en wat ondervindingenGa naar voetnoot9) ik daar ontrent hadde, stond dien Heer verstelt. Sedert die tijd heeft een Heer in mijn Huys geweest, die goede kennisse hadde van Oost-Indische saaken. | |||||
Delft in Holland, the 26th of April 1699.
Right Honourable SirGa naar voetnoot1),
In the latter part of the Year 1696 I let you know what I had learned from an East India Trader who had lived many Years in the Island of AmboinaGa naar voetnoot2). Now about a Year ago, when sailing from Leiden to Utrecht, I met a Gentleman who had lived in Banda and had owned there several Lands or Estates on which thereGa naar margenoot+ grew Nutmeg trees. He had made his servants tend them, gather the Nutmegs and dry the Mace coming therefrom, and then supplied the Nutmegs and the Mace to the Company or its servants. After a good deal of palaver I asked whether the cause had been traced of the whiteness with which some Mace leaves are infected, to which I got no other answer but that it was due to crop failureGa naar voetnoot3). I had to use many arguments before I could convince him that a small kind of WormGa naar voetnoot4) brought this about on the MaceGa naar voetnoot5). This Gentleman also asserted that there was a certain kind of small flying creatures which generally made their appearance towards Sunset; Ga naar margenoot+that the Wood there mouldered away as it were in a very short time and inside resembled a fine floury substance; that when a Bamboo died on its stalk or root, shortly afterwards such a Bamboo was full of very small holes and very weak, and as it were decayed or mouldered awayGa naar voetnoot6). When I now said that all this was brought about (in my opinion) by small Worms coming out of the Eggs of the very small flying creatures and that these little Worms changed into flying creatures again, and what were my findings about thisGa naar voetnoot7), this Gentleman was dumbfounded. Since that time a Gentleman was at my House who was well-informed about East Indian matters. | |||||
Ga naar margenoot+Dese Heer verhaalde my, dat men in Indiën hadde een soort van kleyne witte mieren, die de Compagnie groote schade toebragten, om datze soo stark van gebit zyn, datze door een dik hout konnen byten, en dat men veel sorg hadde, om de Coopmanschappen, voor der selver ontstukken byten, te bewarenGa naar voetnoot10). Ga naar margenoot+Ik hebbe UEd. Gestrenge Heere doen myne gedagten laten toekomen, om het Houtwerk, daar de Foelje leyt, te bestryken ofte te witten met kalk, gelijk men onse Mueren doet, en sulks verrigt zijnde, dat de kleyne wormkens, hier vooren verhaalt, niet door de kalk sullen byten. Ik beeld my ook in, dat by aldien men de kisten, ofte plank-werk, daar men de Koopmanschappen in soude mogen opsluyten, mede quam met kalk te besmeeren, ofte met een wit quast met wat dikke kalk te witten, dat de witte Mieren niet door de kalk zouden konnen bytenGa naar voetnoot11). Deselvige Heer verhaalde my ook, dat de geseyde kleyne Mieren, van soodanige uytwerkingen waren, dat ze een groote holte in een Mast, op een Oost-Indisch Schip hadden gemaaktGa naar voetnoot12). Ga naar margenoot+Ik, begeerig zynde om soodanige Mieren ontrent der selver gebit te ondersoeken, wierd my van die Heer belooft, dat, by aldien nog eenige witte Mieren hadde, hy my die soude laten toekomen. Dog deselvige niet bekomen hebbende, moet ik oordeelen datze dien Heer niet meer magtig is geweest. Wat onse Mieren aangaan, daar van heb ik 'er drie soorten gesien, maar geen van alle sijn bequaam om hout te doorknagen, en het geene men van het byten van onse Mieren, soo veel my bekent is, weet te seggen, dat en is geen byten, maar het steken van een Angel, die de Mieren in haar agterlijf dragen; en dit is een soort van roode Mieren, als voor desen aangewesenGa naar voetnoot13). Ga naar margenoot+Wanneer men nu, selfs in ons land, op de Koorensolders alle het Houtwerk, en wel de Solders van onderen, met kalk quam te witten, ik twijfel niet of men soude groot voordeel doen, om dat de Wormen, die het koorn beschadigen, en tegen de Winter in het Hout booren, en daar in de gantsche winter overblyven, sulks soude belet worden, het hout bewaren van door eetinge, en de Wormen doen vergaan. | |||||
Ga naar margenoot+This Gentleman told me that in the Indies they had a kind of white ants, which caused great damage to the Company because their teeth are so strong that they can bite through a thick piece of wood, and that they had to take great care to protect the Merchandise from being bitten to piecesGa naar voetnoot8). Ga naar margenoot+I then sent Your Honour my suggestion to coat or whitewash the Woodwork where the Mace lies with plaster, as is done with our Walls, and I said that when this is done, the aforesaid little worms will not bite through the plaster. I am also of opinion that if the cases or crates in which the Merchandise should be locked up were also coated with plaster or whitewashed by means of a brush with some thick plaster, the white Ants would not be able to bite through the plasterGa naar voetnoot9). The said Gentleman also told me that these small Ants had such an effect that they made a big cavity in a mast on an East-IndiamanGa naar voetnoot10). Ga naar margenoot+As I was desirous of examining the teeth of these Ants, I received the promise from the Gentleman that if he had any white ants left, he would let me have them. But as I have not received them, I am bound to think that the Gentleman no longer had any. As to our Ants, I have seen three kinds of them, but none of them is able to gnaw through wood, and as to what is said about the bitting of our Ants, as far as I know, this is no biting, but the stinging of a Sting which the Ants have in the hind part of their body; and this is a kind of red Ants, as referred to previouslyGa naar voetnoot11). Ga naar margenoot+Now if, in this very country, in the Granaries all the Woodwork and the Lofts on the underside were whitewashed, I do not doubt but this would be of great advantage, because the Worms which damage the corn and towards Winter pierce the Wood and stay over the whole winter there would be prevented from doing so, the wood would be preserved from being gnawed through, and the Worms would perish. | |||||
Ik beeld my ook inGa naar voetnoot14), dat by aldien men alle het vaartuyg, aan de Eylanden hier vooren verhaalt gebruykt werdende, soo van buyten als van binnen, en ook selfs de schepen, van binnen met kalk quam te witten, dat het een groot nut aan het vaartuygGa naar voetnoot15) soude toebrengen, want werd by na alle het Houtwerk, dat niet in hardigheid uytsteekt, van de Wormkens doorknaagt en bedorven, soo en sullen de schepen niet vry sijn van doorknaagt te werden. Hier hebt gy Wel Edele Gestrenge Heere, het geene ik voor dees tyd hebbe goet gedagt UEd. te laten toe komen; en sal onder des blyven, enz.
A. van Leeuwenhoek. | |||||
I am also of opinion that if all the vessels used in the aforesaid Islands were whitewashed on the outside as well as the inside, and even the ships, this would be of great use to the vessels, for if nearly all the Wood-work that does not excel in hardness is gnawed through and ruined by the little worms, the ships will not be free from being gnawed through. Here you have, Right Honourable Sir, what I have thought fit to communicate to You this time. Meanwhile I remain, etc.
A. van Leeuwenhoek. |
|