Oeuvres complètes. Tome IX. Correspondance 1685-1690
(1901)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 2413.
| |
[pagina 43]
| |
Dat mijns oordeels niet en is te twijffelen of de gemelte doorsnijding is een bequaem middel om een genoegsame quantiteyt en diepte van water in de Neder Rijn en IJssel te brengen, mids dat het water van den Boven Rijn door cribben ter behoorlijcke plaetsen geleght, in het canael van de doorsnijdinge gewesen werde, of selfs door opstouwinge daer in gedwongen. Dat oock niet en twijffele of sal door middel van dese doorsnijdinge sijnde ter breedte van 30 roeden of meer, sonder de voorz. cribben te leggen, meerder water als tegenwoordigh in den Neder Rhijn gebracht werden, aengesien de abondantie van water in den boven Rhijn, en het notabel verval van bij de 3 voeten 't welck bij leegh water bevonden werdt tusschen de supersitie van 't water deser rivier aen den Luijsbos, en die van den N. Rhijn ontrent de sluijs daer 't eijnde van 't canael soude uijtkomen. Welck vervall nergens anders door veroorsaeckt werdt als door de groote ondieptens en sanden in de kromte der riviere tusschen Schenkenschans en het tolhuijs leggende, over welcke sanden vrij minder quantiteijt van water kan geraecken, als voorts door den N. Rhijn kan na beneden afgelaten werden. Sijnde daer nevens oock dit voordeel bij de bewuste doorsnijding te obtineren, dat de voorseijde groote ondieptens werden afgesneden, en de verdere ondieptens | |
[pagina 44]
| |
van den N. Rhijn en IJssel eenighsints gebetert, tot beveijli[gi]nge des landts tegen invasie van vijanden. Maer of door dese bloote doorsnijdinge, sonder de hulp der cribben, het water wel 2 voet, doorgaens op den N. Rhijn en IJssel soude verhoogen, gelijck sulx bij de Hr. Controlleur Meester wordt gesustineert, dit heeft grootelijx sijn bedencken en soude wel anders als gehoopt wordt konnen uijtvallen. Ick soude wel geloven dese eenparighe verhooging te sullen geschieden, gesupponeert dat den ganschen N. Rhijn en IJssel van de doorsnijdingh tot beneden toe, een evenwijdich canael waer van 30 roeden breedt, gelijck het canael der doorsnijding, en tusschen twee dijcken of recht opstaende oevers door vloeijende; en te meer om dat verscheijde observatien werden geallegueert, dat het water beneden op de rivieren wassende, oock naer boven dan maer even soo veel verhooght werdt bevonden. Maer nu is te considereren dat den Neder Rhijn, daer het canael in vloeijen moet, doorgaens veel meerder breedte heeft als van 30 roeden, daerom, genomen dat het canael door gegraven en geopent sijnde, met ontrent 2 voet verval in den N. Rhijn komt invloeijen (want men, van het geheele gevonden verval, iets moet aftrecken voor het verval op de lenghde van het canael selfs, sijnde van 500 roeden) soo sal dit water over de grooter breedte van dese rivier sich verspreijdende, deselve niet verhoogen met de voorz. 2 voet, maer met soo veel min als naer proportie van dese meerder breedte. En is te weten dat door het verhoogen selfs de superfitie van den N. Rhijn moet breeder werden. Den controlleur Meester seijde om dit te solveren, dat dewijl op verscheijde plaetsen eenighe enghtens op den N. Rhijn gevonden wierden, die niet breeder waeren als het te maecken canael, daer uijt soude volgen dat de breeder plaetsen successivelijck souden vol loopen tot op de voorseijde hooghte van 2 voet boven het tegenwoordighe water. Doch alsoo dit van de eijghen gestalte der riviere dependeert, soo kan men hier in alleen ex hypothesi raisonneren. En soude dan, mijns oordeels, niet alleen de enghte deser plaetsen, maer oock haere diepte moeten geconsidereert werden; want diep sijnde sullen het water eerder door laten en tot minder hooghte ophouden, als wanneer minder diepte hadden. | |
[pagina 45]
| |
Voorts indien men met opset de riviere op ettelijke plaetsen bestond te benauwen, met het leggen van cribben recht tegen over den anderen, soo soude wel verhoogingh van water konnen geobtineert werden, maer daer en tegen te vreesen staen dat den stroom daer door in de ruijmer plaetsen traeger werdende, het sandt des te meer soude laten sitten, en den grondt verhoogen. Eijndigende sal noch dit seggen, dat het fondament waer op de doorsnijdinghe ondernomen werdt, sijnde het verval tusschen de twee uijteijnden sich verthoonende; Haere Ho: Mo: noch preciser informatie dien aengaende sullen konnen hebben door de waterpassingh die meergemelte Hr. controlleur voornemens is te doen, bij middel van 't instrument daer toe over eenighe jaeren bij mij geinventeertGa naar voetnoot2), 't welck, ders 1eggen van ongelijck meerder seeckerheit te sijn dan die tot noch toe sijn gebruijckt. Chr. Huygens van Zuylichem. |
|