Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
[Zaak]ZAAK. Hetgeen men wel in oude Handvesten leest is 't sake of was 't sake en, in het Gr. Friesch Charterboek, werdt seck, is hier nog, gelijk op sommige andere plaatsen van Noord-Braband in vollen gebruike voor als het gebeurt. Zoo zoude men, b.v. iemand noodigende, die uit de stad is, doch terug verwacht wordt, ten antwoord kunnen bekomen: ‘Mijn Heer is uit de stad, maar ik zal het hem zeggen, als het zake is, dat hij voor dien tijd te huis komt.’ | |
[pagina 698]
| |
wezenlijke zadelmakers, maar ook de kamerbehangers en beleggers, welke laatste in Holland nog mattenmakers genoemd worden, niettegenstaande de matten aldaar in den deftigen stand genoegzaam in onbruik geraakt zijn. De reden, waarom men hier deze beroepen met een en denzelfden naam bestempelt, is daarin gelegen, dat dezelve voorheen en nog veeltijds door dezelfde personen worden uitgeoefend. | |
[Zanikken]ZANIKKEN wordt hier in de praattaal, vooral onder het gemeen, veel gebruikt voor het bij Kiliaan voorkomende sanckelen, hetwelk hij uitlegt door sukkelen. Men hoort het ook in de beteekenis van lang over een en hetzelfde stuk te blijven spreken. Hoe ligt gij zoo lang daarover te zanikken? In Holland zegt men zonika van een koelbloedig mensch, of dat noch koud noch laauw is. Mogelijk heeft dit zanikken wel eenige gemeenschap met het Duitsche zancken, twisten, wegens 'twelk zie Wachter, Gloss., op sanck, en ten Kate, Aanl. tot de Nederd. Taal, 1. D. blz. 107, en 2. D. blz. 561. In het Friesch is sana twisten, het Hoogd. zancken; vergelijk de uitlegging der Fr. Wetten, blz. 24. | |
[pagina 699]
| |
van Seneca in Hippolyto, v. 607: ‘Curae leves loquuntur, ingentes stupent.’
‘'t En is maer kleijn verdriet, dat met gheduerig klagen
Weet iemand, die het hoort, zijn smerten voor te dragen.
Gemeijne droef heid kermt, maer al te diepen seer
En vint geen open mont, geen zucht of tranen meer.’
In het Glossar. van Lipsius, Epist. 44, Cent. 3 ad Belgas, is serin overgezet tribulato. In het Passionael, Somerst. fol. 811, d, 2. Dr. vindt men sericheden; in het Winterst. fol. 138, c, sericheit. In hetzelfde Passionael, fol. 65, a, leest men beseericht voor aangedaan door droefheid. Zie van het zelfst. naamw. zeer, behalve den Hr. Weiland, het Brem. Nieder-Sächs. Wôrterb., op seer, en Huydecoper, op Melis Stoke, II, p. 1 en 2. | |
[Zeet]ZEET gebruikt hier de volkstaal voor zeit, zegt. Dat het niet nieuw is, blijkt uit eene aanteekening van Huydecoper, op Melis Stoke, 1. B.v. 206. Men vindt het ook bij Anna Byns, in het Passionael en elders, zoowel als sede voor zeide. In het Angel-Saks. werd ook saegde ingekrompen tot saede; zie ten Kate, 1. D. blz. 632. Zie verders gezeet. | |
[pagina 700]
| |
Bij Hooft komt het ook in die beteekenis voor, zoo wel als in die van zitting. Zie de Geslachtlijst van Hoogstraten door Kluit, op zete. Voor zetel komt het voor bij Hooft, Ned Hist. 1. D. blz. 87. In het dikwijls door mij aangehaald Glossarium van Lipsius, is sedes overgezet setti. In het Angel Saks. is het sead, in het Neder Saks. sete. Thans gebruikt men meest zeet voor de daad van zitten, b.v. in het spreekwoord een dronk is een zeet waard. Een zitten, voor zeet, bank of stoel, vindt men bij van Maerlant, Spieg. Hist. 2. D. 1. P. 7. B. 68. C. 98. vs. en 1. P. 3. B. 11. C. 12. vs.; en in den zesden naamval van het meervoud, sittene, in dezelfde beteekenis bij L. van Velthem, Spieg. Hist. 2. B. 17. C. 7, vs. | |
[Zegemanneken]ZEGEMANNEKEN. Dit woord wordt hier gebruikt voor een geil mensch, doch meest uitgesproken zagemanneken. Bij Kiliaan vind ik seghemanneken, ceghemanneken, Sax Sicamb. satyrus. Sax sigenmannek en. Dat deze laatste spelling de beste is, blijkt uit de afleiding van het woord zelve, hetwelk zamengesteld is uit ziege en manneken. Oudtijds beteekende ziege volgens Wachter zoowel een bok, die nu alleenlijk Ziegebock heet, als eene geit; en waarom een geil mensch bij eenen Satyr of een bokmensch vergeleken worde, behoeft geene uitlegging. Onder de verouderde Nederduitsche woorden vind ik bij Meyer dat van Tsege, geit. | |
[pagina 701]
| |
[Zegge]ZEGGE. Bij Kiliaan is segghe overgezet gramen palustre majus. Bij ons is het nog in gebruik, doch meest van veen of moerland. Turfzegge noemt men hier hetzelve. Het dorp en de heerlijkheid Zegwaard, oudtijds Sekwaard, hebben hiervan waarschijnlijk den naam. In het Markiezaat van Bergen-op-Zoom is onder Rukphen of Rukveen nog een gehucht, eenvoudig Zegge genaamd, gelijk ook in de Baronie van Breda. Het Eng. sedge wordt in het Nederlandsch door Skinner overgezet seck, hetwelk eigenlijk het Zeeuwsche woord is. Zie wijders over zegge mijne Naamsuitgangen, blz. 32. | |
[Zel]ZEL. In den dagelijkschen omgang hoort men hier meest zel voor zal Zulks heeft op meer plaatsen van Noord-Braband plaats, en zoude, schoon het thans eene verbastering zij, met voorbeelden uit de oudheid kunnen goed gemaakt worden. In het Passionael komt sel en het meervoudige sele bijna op elke bladzijde voor. | |
[pagina 702]
| |
Kiliaan zet het over en omschrijft het frivola scrupulose agere, et gravia ignave; semelachtig, metaphorice, scrupulosus, nimis curiosus in re levi, et lentus in opere; semeler, scrupulosus in re parvi momenti, curiosus rerum frivolarum, ignavus in re gravi, et cunctator. Men zegt ook hier, hetwelk op meer plaatsen gezegd wordt, een zemelknooper. | |
[Zetel]ZETEL heb ik hier meermalen, wanneer van een stoel gesproken werd, hooren bezigen. Het komt ook in die beteekenis bij Meyer, in zijne verouderde woorden, voor. Dikwijls heb ik hier ook het woord zetelstoel voor eenen armstoel hooren gebruiken, hetwelk mij bijna doet vermoeden, dat zetel hier minder een stoel in het gemeen, dan een armstoel beteekent. In de 2. additie op den Gildenbrief der schrijnwerkers van de stad Breda, wordt, art. 2, aan de stoeldraaijers opgelegd voor hunne proeve te maken eenen sedelstoel ter aarde toe met twee bodems. | |
[pagina 703]
| |
[Zeugen]ZEUGEN of wilde varkens noemt het gemeen hier de ongekorvene diertjes, thans pisse-bedden genaamd, waarschijnlijk omdat dezelve in het klein min of meer de gedaante van zeugen of varkens hebben. Dat dezelve eertijds algemeen den naam van seuge of vercken gehad hebben, zie bij Junius, Etymol. Anglican., op cheslip vermin, en Kiliaan op vercken. Wijlde wierme, d.i. wilde duivels, leest men, als een uitroep bij Gysbert Japix. Op gelijke wijze wordt vermo bij de Italianen voor den duivel gebezigd. In het gedicht Tersoretto van Latini, hetwelk sommigen meenen door Dante in zijne Divina Comoedia nagevolgd te zijn, wordt de duivel ook il gran vermo genoemd. Bij Dante zelven is Cerberus il gran vermo. | |
[pagina 704]
| |
[Zil, zille]ZIL, ZILLE, is bij Kiliaan hetzelfde als eene lope lands, honderd roeden, een derde gedeelte van een bunder, hoezeer ik, gelijk ik op het woord loop gezegd heb, eenig onderscheid in deze woorden vermeende plaats te hebben, hetwelk ik, na gedaan onderzoek, bevonden heb hierin te bestaan, dat een zille het dubbeld van eene lope, volgens het algemeen gebruik, uitmaakt. Het woord is meest gebruikelijk aan de kanten der Meijerij van 's Hertogenbosch en is afkomstig van het Oud-Saks. syl, sul, sylh, sulh, ploeg, zijnde sulung of suling in die taal zooveel lands, als door eene enkele ploeg op eenen dag kan bebouwd worden. | |
[pagina 705]
| |
[Zis, zisze]ZIS, ZISZE, voor zegt, of zeit ze, als van eenen vrouwelijken persoon gesproken wordt. De Engelschen zeggen in diezelfde buiging says. Bij Gysbert Japix vindt men in den 41. Psalm in den tegenwoordigen tijd ook ick siz, en in den 10. Psalm het deelwoord sizzende. Siz wordt in het Oud-Friesch ook gebruikt als een naamw. voor een zeggen; zie Gysbert Japix, blz. 127 en 138. | |
[Zitdag]ZITDAG wordt hier, even als in Holland, genaamd de dag, welken een ontvanger, penningmeester of dergelijk ambtenaar bepaald heeft tot het ontvangen van zekere belastingen of andere ongelden Hier worden ook alzoo genaamd de dagen, tot het veilen en verkoopen van vaste goederen bepaald. Deze zijn doorgaans drie in getal, behalve op de dorpen, alwaar somtijds slechts twee zitdagen gehouden worden. Eene enkele reize wordt een vierde gehouden, doch niet, voor na het afloopen van den derden, aangekondigd. Men zegt hier iets op den zitdag doen voor iets in de veiling brengen. | |
[pagina 706]
| |
ook hier, even als elders, van de regters gezegd, in dezelfde figuur, als stoel van den regterstoel bij uitnemendheid gebruikt wordt. Hiervan etstoel, en in het Duitsche Regt Dingstuhl, Schôpfenstuhl, Stuhlgericht, Rathsstuhl enz. In dezelfde beteekenis wordt ook het woord bank gebruikt, b.v. regtbank, schepenbank en het hiervoor behandelde hoofdbank. Bekend is der Engelschen kings bench. | |
[Zocht]ZOCHT, of ook wel zoft, voor zacht. Het eerstgemelde, zocht namelijk, komt onder anderen voor bij M. Stoke, B. 1. vs. 1141, en komt, volgens Junius, van het Allemannische sach, in die taal sap beteekenende, hetwelk in het Angels-Saks. seaw heet. Het laatstgemelde, zoft namelijk, komt van het Angel-Saks. soft, hetwelk de Engelschen nog hebben. In het Oud-Friesch is het seft, in andere plaatsen van ons Land saft. Junius doet het komen van het Allem. saf, ook sap beteekenende. | |
[pagina 707]
| |
[Zomp]ZOMP. Dit woord wordt hier niet alleen gebruikt in de oorspronkelijke beteekenis van een moeras, maar ook in die van eene laagte of eene vochtige plaats in het algemeen. B.v. Dat huis ligt in een' zomp. In de Baronie van Breda, naar ik meen, bij Zundert, ligt eene plaats, de Kleine Zomp genaamd. | |
[Zorgen]ZORGEN schijnt hier eene vox media te zijn. Geheel niet vreemd is het dezelve hier op deze of dergelijke wijze te hooren gebruiken: hij zal nog zorgen arm te worden; - als gij u niet meer rept, zult gij nog zorgen, om te laat te komen; - ik zorg, dat hij zoo gek niet zijn zal. Even als men elders wel eens zorg voor bekommering gebruikt, zoo hoort men hier zorgen voor bekommerd zijn, beducht zijn, vreezen, in welken zin het ook voorkomt bij Bredero, in het Moortjen, 4. Deel, 3. Tooneel: ‘De schandt die knaeght haer hart, en knaegtse met verdriet.
Ik sorgh de Deern sal dit al te seer inbinden.’
bij denzelfde, in Angeniet: ‘Mijn Angenietje lief, al heb men schoon al borghen,
Ghemeenlijck sal de mensch het alderquaetste sorghen.’
| |
[pagina 708]
| |
en bij Phil. Numan, Strijt des gemoets, 45, a: ‘Dan compt vreese die benaut u tgemoet
Sorgende dat u Gods straffe zal naken.’
| |
[Zottinnen-koeken]ZOTTINNEN-KOEKEN noemt men hier die soort van gebak, welke men te Gouda en elders kasteling noemt, en, volgens den Hooglecraar Wassenbergh, in Friesland eijerschotel. Ik heb dit gebak wel eens krantseling hooren noemen; dan dit zoude ik denken meer overeenkomst met de krakelingen te hebben: want Kiliaan zegt het aldus genaamd, omdat het den vorm van een krans heeft; dan, hoezeer het nog thans eene ronde gedaante hebbe, gelijkt het eerder naar een schoteltje, dan naar een krans, zoo als de krakelingen. Beide wordt door Kiliaan genoegzaam op dezelfde wijze vertaald, doch de afleiding verschilt veel, wordende krakeling door hem, gelijk de onkundigste zelfs in de taalafleiding terstond vermoedt, gezegd te komen van kraken. Den naam van zottinnen-koeken heeft dit gebak, om de luchtigheid en ijlheid van hetzelve, bekomen. | |
[Zucht]ZUCHT, in de spreekwijze ziekte of zucht, welke ik hier veel meer, dan elders, heb hooren gebruiken. Het is eigenlijk een pleonasmus: want dit zucht is het Hoogd. Sucht, hetwelk, even als het Goth. sauht en het Angel-Saks. suht, ziekte beteekent, hoezeer Junius, Gloss. Goth., zucht niet zoo zeer voor eene ziekte als wel voor eene zwakheid, eene kwijning, houde, en ziek en zuchtig overzette morbidus et languens. Wij hebben het nog over in geelzucht en waterzucht, de Duitschers ook nog in Miltsucht, Schwendsucht | |
[pagina 709]
| |
enz. In verouderde schrijvers vindt men suucte, van hetwelk zeer gemakkelijk ziekte heeft kunnen gemaakt worden. In het Oud-Friesch is het syochte, van het Angel-Saks. sioc, ziek. | |
[Zuet]ZUET, voor zoet. Men heeft hier de oude aan het Hoogduitsch komende uitspraak behouden: want ik vind in eene oude overzetting der Psalmen, door Huydecoper, Proeve, blz. 337, aangehaald, sueter boven honich ende zeem, en in de materie der sonden, door denzelfde aangehaald, Proeve, blz 420: O mijn zuete moeder, die mij mit moederliken borsten ghesoect hebste. Ook vindt men bij Kiliaan nog suet; men treft het ook aan in het Passionael, Somerstuck, fol. 201. Huygens legt in zijne klucht Trijntje Cornelis een Antwerpsch vrouwspersoon, 1. Bedr. 1. Uitk., in den mond: ‘Soo suet, soo nettekens was 't in da Waterlant.’
| |
[pagina 710]
| |
die eene kraamvrouw bezoeken in plaats van wijnkandeel voorgezet wordende. In de stad heet men het boeren-zuipe. Bij mij lijdt het geen twijfel, of dit zuipe, suipe, is hetzelfde als het Fransche soupe. Super is bij Ménage een woord, in sommige oorden van Frankrijk gebruikelijk voor humer, en wordt aldus nog te Troyes gebruikt; zie Grosley, Ephemerides Troyennes. De oorsprong is dezelfde als die van souper. Bij Verelius, in Ind., is suppa jusculum; en soupe, zegt Caseneuve, dat van het Hoogd. Supp komt. Bij Wachter vind ik: ‘Suppe, quatenus est verbale a supfen, sorbere, significat omne sorbile.’ Hiervan beteekende soupe oudtijds ook in het Fransch, gelijk le Duchat bewijst, geweekt, ingedoopt brood. In die beteekenis heeft Wachter het mede, zeggende: ‘Suppe, offa. Boxhorn, in Lex. ant. Brit., soppen, souben, offa. Proprie est omnis cibus humectatus, vel humectando coctus et cum jusculo adpositus.’ Souper is dan niet alleen supfen, sorbere, sorbillare, bij Somnerus, in zijn Dictionar. Anglosax., sipon, sypan, supan, maar ook offam capere. Men ziet hieruit in het voorbijgaan, dat zuipen oorspronkelijk geene beteekenis ten kwade gehad heeft, gelijk hetzelve ook bij Kiliaan vertaald wordt sorbere, sorbillare; hoedanig ook supa bij Ihre in de eerste plaats wordt overgezet, en daarna door helluari, het sauffen der Duitschers. Dat ondertusschen ons zelfstandig naamwoord zuipe het echt Hollandsche woord voor kandeel is, blijkt uit Kiliaan, waar men vindt: kandeel, suypen, cyceon, miscellanea potio, sorbitio, sorbitium, cula, sorbillum; en op suypen, kandeel, cyceon, miscellanea potio. Vergelijk denzelfde | |
[pagina 711]
| |
in suype, sope, suipen, sorbere, suypen, suipdrank, sorbitio, suypen en suypelyck. In Friesland wordt karnemelk bij de boeren zuip genaamd, of, gelijk Kiliaan het heeft, soepen, hetwelk in Friesland botermelk is. In Gelderland is zuipen, ook boeren-zuipen geheeten, eene melkpap, uit melk met oud bier, meel en stroop zamengesteld. In Groningerland is zuipe een drank, gekookt van bier met brandewijn en dojers van eijeren, doormengd met suiker en kaneel. In de Bijbels, geprint bij Jacob van Liesvelt, leest men 2. Sam. 13: ‘Aldus ginc Amon liggen, ende maecte hem cranc, als die coninc hem nu quam besoecken, so sprac Amon totten coninc: Lieve laet mijn suster comen dat si mi een suypen of twee maecke. - Ende si nam meel ende mengdet ende soodt voor sinen ooghen, ende coocte hem een suypen.’ - Suipe hebben ook hier de Bijbels van W. Vorsterman en die gedrukt te Antwerpen bij Henrick Peetersen van Middelburg, 1541. De Bijbel van Luther heeft hier ein Gemüse. Hieruit blijkt, dat onze Staten-Bijbel hier dus, naar het schijnt, minder wel koecxkens heeft, ten zij men hierdoor, even als ook wel door offa, geweekte koekskens versta. Eenigzins beter heeft onze Fransche vertaling hier het woord bignet, hetwelk ook baignet geschreven wordt en thans meer algemeen in gebruik is voor koekskens, welke in boter, reuzel of olie gezoden en als het ware gedoopt zijn. In de spelling baignet is het werkwoord baigner, baden, niet te miskennen. | |
[pagina 712]
| |
had. Het komt in dezelve bijna op elke bladzijde voor in het Passionael. | |
[Zulle]ZULLE is een van die stopwoorden, welke hier in de gemeenzame verkeering veel gebruikt worden. Het is eigenlijk zultde, zooveel als zult gij het doen, zult gij het nakomen? De Heer Weiland, dit tusschenwerpsel in de Brabandsche streken mogelijk wel gehoord hebbende, schijnt het, doordien de Brabanders somtijds de z wat hard en bijna als de s uitspreken, voor sulle gehouden te hebben, en daaruit opgemaakt, dat sulle bij hen ook beste, lieve, waarde, beteekende, doch het is van geenen anderen aard, dan het hier even gebruikelijke hoorre, hoorde, hoort gij? witte, weet gij? en dergelijke pleonastische aanwendsels. | |
[Zweer]ZWEER. Men zegt hier schele hoofdzweer voor schele hoofdpijn, het Lat. hemicrania, waarvan de Franschen migraine gemaakt hebben. Zweren was in de oude taal dolere, zie Huydecoper, op Stoke, 3. D. blz. 357, en Tuinman, Fakkel, op zweren. In den Bredaschen Almanak van 1664 vind ik onder de gezondheids lessen, getrokken uit eenen Almanak van 1252, op de maand December, onder anderen: ‘In Decembri so isset winter.
So laet an dinen hovede blut;
Dat is di weder dat hovet-swar gut.’
In het Passionael, Somerstuck, van 1489, fol. 147, | |
[pagina 713]
| |
a, leest men tantzweer voor tandpijn, en in het Winterstuck, fol. 185, b, hoeftzweer voor hoofdpijn. | |
[Zweijen]ZWEIJEN, voor zwaaijen. Dat dit geene verbasterde uitspraak is, blijkt uit Vondels Joseph in Dothan, Rei van het 3. Bedrijf, alwaar de Engelen van Jozef zingen: ‘Zijn mont verstrecke een nieuwe maen;
Zijn oogen op den gront gezoncken
Twee starren, die den nacht ontvoncken;
Het voorhoofd, daar de lock om zweit,
Een zon, gekrult met majesteit
Van zijzacht hair en blonde stralen;
Wat schemering kan 't hier bij haelen,
Des morgens vroeg, of 's avonts laet.’
en in Joseph in Egypten, 2. Bedr., waar Jozefs schoonheid beschreven wordt: ‘Men ziet het blonde hair, zijn locken, aertigh zweien
En zwieren over neck en over schouders heen.’
| |
[Zwillen]ZWILLEN, voor zwellen. Kiliaan heeft beiden swellen en swillen. Bij Otfrid., L. 3. C. 3. v. 53, vindt men suilit voor zwelt, en men treft zwillen ook nog bij latere Dichters van de 16. en 17. eeuw, Vondel, Huygens en anderen, ook buiten het rijm, aan. In het Oud-Friesch is het swila, in het Neder-Saks. swillen. Zie het Brem. Nieder-Sächs. Wôrterb. 4. Th.S. 1122. | |
[pagina 714]
| |
[Zij]ZIJ. Ik zij, in den 1. persoon van den Ind. Praes. hoort men hier zeer dikwijls, voor ik ben. Zoo ook ze zinnen voor zij zijn, alsmede wij en zij bennen, en, doch zeldzamer, binnen, maar nooit, met eene verzachte uitspraak, wassen, ten ware bij van elders ingekomenen. In Groningerland zegt men nog zoo wel ik zin als ik bin. Ik zij, voor ik ben, komt voor in den eed van Weesmeesters te Breda: ‘dat ik d'officie van weesmeester en oppervoogt van de weeskinderen en andere personen na der ordonn. van mijnen genadigen van Nassau, als Heere van Breda onder voogdije off curatele gestelt sullen worden daartoe ick nu gecommitteerd sij enz.’ Mogelijk is zij nog al verdedigbaar, als een misschien verouderd praesens van het onregelmatige hulpwoord zijn. | |
[pagina 715]
| |
[Zijdhoudend]ZIJDHOUDEND noemt men te Breda en in de Baronie zoodanige goederen, die, zoo bij aangaan van een huwelijk (zonder beding daartegen), als bij versterfenisse, aan dezelfde zijde blijven, van welke zij gekomen zijn. Op sommige plaatsen der Baronie zijn de goederen zijdhoudend, op sommige halfdeelig, op andere wederom gedeeltelijk zijdhoudend, gedeeltelijk halfdeelig. Zie voorts dit woord. |
|