Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdBijlage no. 9 Bij no. 5058
| |
des churvoorstendom van TrierGa naar voetnoot5 dat landvolck opgebooden om sich met de Lamboysche te conjungeeren. Men schrijft mij dat dese van intentie souden zijn de Lottaringische allomme op te slaen ende over de Mosel te drijven, niet weetende wat zij aen den hertoch hebben. Dan hij naer geene ordre meer vraecht; die commen oock van den keyser ofte Brussel. Zeldingen ende Rathinge, liggende op de Mosel ende toebehoorende den churfurst van Ceulen,Ga naar voetnoot6 daerin de benaebuerde Triersche onderdaenen [met] alle dat haere gevlucht, zijn van de Lottaringische gansch geruyneert ende uytgeplundert worden; desgelijcks geschiede in de graeffschap Veldens, Sponheim, Tweebruggen. Den keyserl. afgesanten, de heere grave van Auersberch,Ga naar voetnoot7 is van hier noch niet vertrocken, wachtende op naedere instructie van zijne keyserl. May.t. D'heere palsgrave van NieuwborchGa naar voetnoot8 heeft door de voochden aen alle ampten in 't land van Gulyck gebieden laeten met d'Hessische vanwegen der contributie t'accordeeren. Daertegens laeten sich de keysersche verluyden dat, bijaldien sulcx geschiet, zij dat land prijsmaecken willen, waerop d'ampten haere excuse bij zijne voorstel. Doorluch.t gedaen hebben. Uyt de jongste brieven uyt Nurenberg van des 29. passato can ick noch niet verneemen dat ConincxmarckGa naar voetnoot9 weder op dese zij de van de Donau, gelijck uyt Regenspurch geschreven wierd, gecomen zij, dan de voorsr. brieven dat zij sich meester van Straubingen, liggende op d'andere zijde van de riviere, gemaeckt hadde, gelijck Bannier oock gedaen hadde van TeckenborgGa naar voetnoot10 op dese zijde onder Regenspurch liggende. De generael-mayor PhulGa naar voetnoot11 was met zijne 10 regimenten d'Over-Palts gepasseert ende op de Donau aengecomen. RosaGa naar voetnoot12 hield Gil de HaesGa naar voetnoot13 noch geblocqueert binnen Meyningen. In Franckenland trocken ettelijcke keyserl. trouppen tsaemen om het secours te versoecken.
Uyt Regensporg, den 13. Ianuarii 1641. Eergisteren is den Sweedse overste Pful en Conincxmarck met 2500 off 3000 peerden voor dese stadt soo nae verbij getrocken dat men van de brugge vast alle comp.en heeft connen tellen; hebben ontrent 300 man een halven uyren onder dese stadt over 't eys op dese zijde laeten gaen, die seer veel peerden, soo om fouragie en houdt uyt waeren, wechgenomen en dien avont hun weder op d'ander sijde begeven hebben. Hier rondom sijn veul verse braeve peerden, alsoo dat se veele van hunne matte peerden loopen laeten, oock eenighe nedergeschootten. Sondaeg sijn ontrent 1000 man vers volck hier ingeleyt geworden, alsoo dat se geen cans aen dese stadt en hebben, maer den roep gaet dat de voorsr. voordrap van 2500 peerden neerwaerts nae de erfflanden gaen en vandaeg de gansche armee volgt. Men maeckt preparatie hem te volgen met ettelijcke duysenden. Hier heeft eenen roep gegaen dat se Straubing door een stratagema souden in becomen hebben, maer het bevint sich dat het maer uytgegeven is geweest. Men can noch niet recht weeten hoe sterck hij is off waer hij heenen wilt. Ons volck leyd verstroyt ende [sic] winterquartieren, maer worden weder tsaemen getrocken en men vermeynt hem dan noch genoech gewassen te wesen. Altijd haer kayserl. May.t en begeeren niet te wijcken noch oock toegeven dat eenige stenden wijcken sullen. De kayserl. May.tt en laeten sich niet meerders aengelegen, als hoe men tot een goeden generaelen vrede mocht comen, dat Godt wil geven. | |
Voor 't sleuten van desen compt tijding dat de Sweden op bijde sijden van de Donau sijn nederwaerts der Donau, ende compt oock eenen roep dat den BayervoorstGa naar voetnoot14 't volck met kayserl. May.t niet willen conjungeren, maer men vermeynt dat het een valsch uytgeven is, want ick vermaine, soo dat kayserl. May.t souden layden off den vayant de overhandt soude becomen, den Bayervoorst geen zijde daerbij sal spinnen. |
|