Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2937. 1637 januari 27. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijn Heer, Onder het couvert van AelianusGa naar voetnoot7 ende door den ordinaris wech heb ick uEd. soo op huyden als over drie dagenGa naar voetnoot8 geschreven, wat ick soo bii WitsGa naar voetnoot9 als CalaberGa naar voetnoot10 voor CrayenburchGa naar voetnoot11 hebbe gedaen, bestaende daerin, dat, denselven Crayenburch desen somer het leger hier volgende ende de wapenen dragende onder een compangie, beyde genegentheyt toonen hem te willen voorderen, den eenen oock met presentatie in het leger van huys, tafel ende peert, mitsgaders allerley goede instructiën ende onderwijsyngen. Ick sal hierop voorts verwachten de resolutie, die bij de vrienden van Crayenburch sal werden genomen. Het is best desen wech als den corsten werde gecosen ende, soo yet voor den outstenGa naar voetnoot12 bij Calabe(r) in tijden ende wijlen mochte vallen te doen, dat te reserveren. | |
Gisteren spreeckende met een van Numerianus'Ga naar voetnoot1 volck, hem recommanderend(e) dengenen, die bij haer is, seyde, dat hij bij haer faveur sal vinden. Hij verhaelde mij, hoe dat hij, ten tijde UlboGa naar voetnoot2 bij haer was, hij denselven drie dagen hadde geaccompangeert ende verscheyde propoosten waren gevallen van HumelusGa naar voetnoot3, onder andere, wat getuygenisse van GolilasGa naar voetnoot4 een van CaesarsGa naar voetnoot5 volck bij AristotelesGa naar voetnoot6 hadde gegeven van sijn moderatie ende goet beleyt, waerover UddoGa naar voetnoot7 sulcken vermaeck nam, dat hij den vertelder bij de hant greep ende seyde blijde te sijn dat SigthuniusGa naar voetnoot8, dien eerlijcken man, sooveel vrienden hier hadde, dat men haer altijt contrari hadde diets gemaeckt. Replicerende daerop BackerGa naar voetnoot9 seyde, dat niemant Golilas quaet en wilde als schelmen ende rabauwen, maer alle eerlijcke luyden hem hoochelijck estimeerden. De voorss. (?)Ga naar voetnoot10 oordeelde MagogGa naar voetnoot11 tot HumelusGa naar voetnoot12 niet qualijck is genegen, maer dat hij hem bij TrolhoGa naar voetnoot13 niet garen soude sien; het selve gevoelen heeft hij van andere Nordianus'Ga naar voetnoot4 vrienden. Dan soo lange AurelianusGa naar voetnoot15 ende sijn maximen vogue hebben, soo is voor FelixGa naar voetnoot16 niet te doen. HaldanusGa naar voetnoot17 schijnt wat meer op sijn stuck begint te letten; denGa naar voetnoot18 titel geeft ombrageGa naar voetnoot19. De Staten van Hollant connen seer qualijck verstaen tot het aenhouden van alle de crijsluyden; eenyge steden sijn om nader last, Haerlem ende Amsterdam houden harst tegen, den adel ende Delft accommoderen haer meest. CaptusGa naar voetnoot20 wint geen credyt, GelherGa naar voetnoot21 oordeelt, dat nodych is tegens de corruptelen te versien. Ai[s]maGa naar voetnoot22 is bij ons NeeffGa naar voetnoot23 susspectGa naar voetnoot24. | |
Den graeff van SoissonsGa naar voetnoot1 is geantwoort, indien met goetvinden van den conynckGa naar voetnoot2 hier gelieffde te commen, dat niet alleen wellecom soude sijn, maer oock ontfangen, naer sijn huys ende qualiteyt meriteert, maer soo het waer tegens wille van den conynck, dat beter soude doen hem met sijne M.teyt te verdragen ende ondertusschen in een neutrale plaetse als te Luyck off elders hem te retireren. Den brieff is met ZosimusGa naar voetnoot3 gecommuniceert ende met sijn goetvinden geschreven, naer mij ons Neeff seyt, die vremt vint andere discourssen daer werden gehouden. De stucken, daer ick uEd. voor desen van hebbe geschrevenGa naar voetnoot4, commen nu over ende heeft ons Neeff begeert, ick uEd. de saecke in de beste termen soude willen recommanderen; seyde mij uEd. van alles kennisse te hebben als die saecke door uwe handen sijnde gepasseert; vertrout, dat uEd. naer de genegentheyt, die uwe Ed. altijt tot hem hebt getoont, oock hierop sult gelieven te letten. Ick sal antwoorde van de receptie verwachten ende daervan rapport doen daer het behoort. Den generael BannierGa naar voetnoot5 heeft Leipsich ende Lauwenburch verovert. HatsveltGa naar voetnoot6, GotsenGa naar voetnoot7 seyt men, dat marcheren naer de Weser om LesleGa naar voetnoot8 te besoucken, met denwelcken den lantgraveGa naar voetnoot9 is geconiungeert, die de keyserscheGa naar voetnoot10, naer men van Wesel schrijft, verwachten. Men heeft opinie de croone van Sweden met den keyser apart presenteert te handelen ende dat wt het schrijven van den heer AytsmaGa naar voetnoot11 van Regensburch, die seyt, dat den grave van BrandesteynGa naar voetnoot12 hetselve WeerdenberchGa naar voetnoot13, keysersche raet, hadde laten weten. Ick mercke, dat men hier noch hoopt, dat Engelant hem met Vranckerijck soude connen coniungeren. Het ijs heeft in het Texel seer groote schade gedaen; het verlies, onlankx soo door ijs, storm ende nemen van scepen tot Amsterdam geleden, wert geëstimeert tusschen twee ende drie millioenen. AelianusGa naar voetnoot14 is met Numerianus wel, doch met ValeriusGa naar voetnoot15 kan niet accorderen. Soo lange den een burgemeesterGa naar voetnoot16 bij CaesarGa naar voetnoot17 s(ijn) (h)uys hout, vrese ick weynych sal connen vorderen; hebbe dese weecke nieuwe instantie gedaen, doch is daerop geëxcipieert. De papieren sullen met het coffer, soo die staen, werden gesonden. Ick bidde om mijn gebiedenisse. Desen 27 Jann. 1637. | |
De stucken die onder mij sijn, sende ick niet, omdat het pacquet te groot is; sal wachten tot eenyge occasie, die haest sal presenteren met de comste van den secretarisGa naar voetnoot1 van den heer PonicaGa naar voetnoot2, die hier is. | |
Adres: Mevrouw De Groot. Tot Paris. In dorso schreef Grotius: 27 Ian. 1637. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 19 Febr. 1637. In margine nog: niet ontf. en: scr[ijven](?) te doen weten. |
|