Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2421. [1636 januari 1]. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn heer, De historie van t' gunt in s' conincxGa naar voetnoot2 bijwesen in het parlement is gepasseert, sal uE. particulierlijck uyt neeff ReigersbergGa naar voetnoot3, dyen ick door een van mijne vrunden een goede plaets had geprocureert, hebben verstaen. De nonce van den pausGa naar voetnoot4, de ambassadeurs van VenegiëGa naar voetnoot5 ende HollantGa naar voetnoot6, de dochter van den prins van CondéGa naar voetnoot7 ende de hertoginne van LorraineGa naar voetnoot8 zijn daerbij geweest. D'heer BignonGa naar voetnoot9, advocat du Roy, mijne beste vrundt, heeft uytermaeten wel geharangueert ende soo getoont, dat men aen des conings wil ende de tegenwoordige wet (?) most gehoorsaemen, dat hij nyet verswegen en heeft de quade consequentie door het inbreecken van meerder ende meerder venale officie, soo van judicature als anderen, waeruyt boven andere swaerichyden volgde, dat veele, dye haer anders tot den crijgh souden begeven, tot ampten haer begaven; dat oock de reputatie van Vrancrijck bij de uytheemschen verswackte, doordyen zij verstaen, dat men recours heeft tot remediën, dye nyet en connen geëxcuseert werden dan door de uyterste noot; dat coning Fransoys de Eerste met het geldt comende van officiën had begonst het oorlogh in Italië met soo quaden succes, dat van dye conquesten nyet en resteerde dan de droeve memorie. De coning heeft door den cancellierGa naar voetnoot10 doen seggen, dat dye discoursen hem hadden gequetst, ende daernae in t' particulier, dat hem meest verdriet, dat sulcx gehoort was bij de hertoginne van Lorraine. Hij troost hem met zijn goed gemoet ende seyt gelijck hij sich aen den coning heeft gequeten, dat hij hem oock voor Godt heeft moeten quyten. T'Parlament ende alle anderen prijsen hem hooch ende spreecken quaelijck van den premier prési- | |
dentGa naar voetnoot1, qui fuit Placentinus et Laudensis, non VennealisGa naar voetnoot2. Maer in plaets, dat de heer Bignon ondanck heeft behaelt, heeft hij becomen t' gouvernement van Parijs ende 't cancellierschap van des conings ridderordres. Soo blijft der al waer: obsequium amicos, veritas odium paritGa naar voetnoot3. Wij zijn becommert voor Mentz, Hanoult, Hagenoult, Colmaer, ende hebben geen seeckere tijdinge, maer wel een lopende gerucht van een stilstand tot Mentz. Ick sende uE. de historie van twee oude personen in EngelantGa naar voetnoot4. In libro Phlegontis TraianiGa naar voetnoot5, qui libertus fuit Adriani Imperatoris et cuius Mirabilium pars exigua nobis restat ex libris censualibus Italiae, non invenio, qui supra aetatem CXXX annorum pervenerint; qualia exempla nonnulla invenire est in Emendatione Temporum ScaligeriGa naar voetnoot6. Sed cum longe alia sint, quae longam vitam praestent, alia, quae vegetam, alia quae sapientem, puto hoc, quod postremum dixi, debere esse ἐν τοῖς πϱοηγουμένοις caetera ἐν τοις ἑπομένοις. Virorum eruditorum video TheophrastumGa naar voetnoot7 ad magnam aetatem pervenisse, quod eum assecutum puto magna quadam ingenii suavitate et mediocritate studiorum. Caeteros eo pervenire posse non est animi et laboris magna contentio. Si veterum scripta revolvamus post illam primam aetatem nondum exhaustis terrae viribus, longaevi reperiuntur maxime pastores, quibus vita in sicco, alimentum maxime ex lacte. Sunt, qui diu vivunt ipsis morbis adiuti humorum copia non patiente se brevi ab igne interno absumi. Ego sicut vitae longum spatium, quamdiu Deo et hominibus utiles sumus, non spernendum Dei munus arbitror, ita saepe verum puto vetus Graecorum proverbium ὃν οἱ ϑεοὶ φιλοῦσ᾽ ἀποϑνήσϰει νέοςGa naar voetnoot8. Qua de re non inseram literis, quae sunt in Iuvenalis Satyra de Priamo et PompeioGa naar voetnoot9, utinam non et nostri saeculi probato exemplis. Quid si et de Stoicis addam quaedam, non quod semper posticam sequar, sed quod undique optima excerpam. ChrysippiGa naar voetnoot10 est ἀγαϑον ὁ χϱόνος οὐϰ αὔξει πϱοσγινόμενος. Unde Cicero: qui bonum omne in virtute ponit, is potest dicere perfici beatam vitam perfectione virtutisGa naar voetnoot11. Negat enim summo bono adferre incrementum diem. Et alibi: Stoicis non videtur optabilior nec magis expetanda beata vita, si sit longa | |
quam si brevisGa naar voetnoot1. Addam Senecam saepe nostrum, ut Tertullianus loquitur: quomodo fabula[e] sic et vitae, non quam diu, sed quam bene acta sit refertGa naar voetnoot2. Alibi: Vita nostra non pateat multum sed pendatGa naar voetnoot3. Item: Non est vita maior, quae longiorGa naar voetnoot4. Talia me iam huc aetatis per aerumnas multas provectum meditari decet et me sequentibus eadem non dicendo tantum, sed et agendo tradere. Nihil mihi magis nocuit, nihil item magis me solatur quam viva quaedam et perpetua τοῦ ϰαλοῦ ϰατάληψις, quam passim sordere video, et hic et apud vos, ita tamen, ut appareant tanquam nantes in gurgite vastoGa naar voetnoot5 facti de meliore metallo animi. Haec tibi pro strena; sed et illud addam id mihi christianam philosophiam falso impermixtam et certissima habentem veri pignora praestitisse, quod BrutoGa naar voetnoot6 praestare Stoica non potuit, ut numquam dicturus sim ὦ τλᾶμον ἀϱετὰ, λόγος ἀϱ᾽ ἦσϑ᾽, ἐγὼ δέ σε ὡς ἔϱγον ἢσϰουνGa naar voetnoot7. Ick recommandere uE. mijne saecke met RotterdamGa naar voetnoot8, mijne papieren, mijne kinderen aldaerGa naar voetnoot9 ende alles, wat ons aengaet, bereydt zijnde wederom in alles te dyenen, oock uE. biddende mijn versoeck van de vacantie hyer te besteden niet te vergeten. De LelymanGa naar voetnoot10 comt daer terstont bij mij, toont mij brieven van zijnen man bij AristotelesGa naar voetnoot11, dye seyt, dat den m(?)... iisGa naar voetnoot12 geseyt heeft, dat AlceusGa naar voetnoot13 alleen hapertGa naar voetnoot14 op SaturninusGa naar voetnoot15 ende dat SimonidesGa naar voetnoot16 dat rechte houdt als raeckende particulieren. Schrijft mij eens daertoe uE. bedencken. Deselve schreeff, dat PyrrhusGa naar voetnoot17 soo wel als AristotelesGa naar voetnoot18 voor CatullusGa naar voetnoot19 was; oock onse NeeffGa naar voetnoot20, maer dat deses stemGa naar voetnoot21 nu minder was als wel voor desen. | |
Mijnheer de cancelierGa naar voetnoot1 blijft noch in Pomeren ende stelt de reys van Sweden uyt. De Engelschen schijnen wat hoops te hebben voor de Palsische familie. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raede in Hollant in Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot, den 1 Ianu. 1636 tot Paris. De longa vita; van de vrije harange van den heer Bignon int parlament in presentie van den conynck. |
|