Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1574. 1631 januari 9. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot1.Mijnheer, Op huyden ontfang ick den Uwen van den lesten DecembrisGa naar voetnoot2. Soo daetelijck ben ick gegaen bij D. TilenumGa naar voetnoot3 om zijne meninge te verstaen nopende zijn geschrift, dewelcke tevreden is, dat men daervan gebruycke, hetgunt dyenstigh sal zijn, ende in sulcken maniere ende taele, als men daer goed vindt 't welck men des te vrijer sal mogen doen, omdat hij niet goedt en heeft gevonden zijn naem bekent te maecken. Hyer en zye ick niet, dat wij yet sullen connen gedruckt crijgen. Wij hebben met dat stuck een proeve gedaen, maer te vergeefsch. UE. magh daer de materie van het schrift D. Tileni gebruycken in het Duytsch uytlaetende ende veranderende alle 'tgunt de tijdt niet en can lijden ende vooral hetgunt AlphaeumGa naar voetnoot4 soude mogen offenseren. 'tGunt uE. remarqueert in dit schrift, vind ick gefundeert gelijck mede, dat dye goeden heer den tijdt niet en merckt ut multa rerum congerat verborum elegantia ferme contentus. Sed apud iudicio praeditos solida requiruntur. Ick vind noodigh, dat men in het beantwoorden van de professorenGa naar voetnoot5 soo gae, dat men geen nieuwe onluste en veroorsaecke. Locum IustiniGa naar voetnoot6 geallegeert pagina 54 ExaminisGa naar voetnoot7 heb ick altijdt verstaen de EbionitisGa naar voetnoot8, qui Christiani quidem generatim dicebantur, tamen iam Iustini tempore extra communionem erant illinc latissime per Europam, Asiam et Africam patentis Ecclesiae quod scio et Origenem dicere contra CelsumGa naar voetnoot9. UE. onderscheyt tusschen eenige luyden van sulcke ofte sulcke gevoelen te houden extra suam communionem ob metum contagii ende tusschen het maranatha dat is verdoemenisse, vind ick gefundeert ende de plaatse SalvianiGa naar voetnoot10 comt daertoe te passe. | |
Aliud est יודנ aliud םרח aliud אתא םשGa naar voetnoot1. De tytel van Facundus is aldus: Facundi Episcopi Hermianensis provinciae Africae pro defensione trium capitulorum concilij Chalcedonensis libri XII ad Iustinianum Imperatorem Iac. Sirmundi Soc. Iesu presbyter cura et studio nuncprimum in lucem editi notisque illustrati. Parisiis Apud Sebastianum Cramoisy via Jacobea sub Ciconijs MDCXXIX Cum privilegio regisGa naar voetnoot2. 't Boeck en is geensins suspect van falsificatie, alsoo daerin een passagie staet soo claer tegen de transubstantiatie ende consubstantiatie als in eenige protestant, p. 404, waermede Sirmundus in Notis wel becommert is om solutie te vinden. 't Heele boeck meriteert gelesen ende ick hoope uE. exemplairen daer sult vinden. Pagina 19 seyt hij aldus: ‘Personarum autem nomen, non nisi cum SabelliusGa naar voetnoot3 impugnaret Ecclesiam necessario in usum praedicationis assumptum est, ut qui semper tres crediti sunt et vocati pater et filius et spiritus sanctus, uno quoque simul et communi personarum nomine vocarentur. Deinde etiam subsistentiae dictae sunt, quoniam Ecclesiae placuit ad significandam Trinitatem et hoc nomen distinctioni personali tribuere. Quaestio itaque aliquando de novo nomine personae et subsistentiae fuit, utrum ad significandam Trinitatem, quae Deus est, deberet admitti sicut et ipsius Trinitatis nomen admissum est: non de eo, quod semper tenuit et praedicarit Ecclesia, quia tres sunt, qui testificantur in terra, et hi tres unum sunt’. Pagina vero 256: ‘Sicut aliquando in divina Trinitate catholici quidam tres hypostates accipere noluerunt; quamvis tres personas acceperint; nec ideo sunt a viris sapientibus haeretici iudicati, quoniam comperti sunt non in re, quae illo nomine (s)ignificabatur, sed potius in ipso nomine, quo significabatur offendi’. Voorts dunckt mij, dat het beste sal zijn alle de passagiën van niet te anathematiseren in Examine gebruyckt te duyden niet op de SamosaterianenGa naar voetnoot4, dye in ons landt niet en zijn, maer op eenige slechte anabaptisten, dye wel toestaen, dat de godtheyt in Christo is geweest ende dat de godtheyt noodsaeckelijck eeuwich is, maar op het onderscheyt van Vader, Woord, Geest door de swackheyt van haer verstant ofte ongeleerdtheyt haer niet wel en connen verbeteren (?) nochte expliceren. De passagie AristarchiGa naar voetnoot5 | |
[pagina 312]
| |
Ga naar voetnoot5, soo mij bij verscheyden Duytschen werdt geseyt, is | |
bij de lutherschen heretijck geoordeelt ende bij eenigen - doch ick en weet de naem niet - in gedruckte boecken wederleyt. Ick heb over lang aen mijn broeder De Groot aengewesenGa naar voetnoot1, dat hij de passagie Damasceni ende Cyrilli tegens de intentie van de autheurs misbruyckt. Ick meen hij den brieff wel sal vinden. P. 272: te seggen bonitatem, voluntatem Dei etc. differre re is buyten de stijl. Ende het accordeert, dat 1. filium οὐσιωδῶς esse genitum et modos existentiae animo ac cogitatione distingui. Ende dan daeruyt noch te insereren tres personas esse ἔμπϱαϰτα; 2. Butubata NaeviiGa naar voetnoot2. Dan hyerop can ick te minder particularizeren, alsoo ick zijn schrift niet en heb gezyen, gelijck mede met het Schoonhooffsche vertoochGa naar voetnoot3 noch de ProeveGa naar voetnoot4 noch der professoren AntipraemiumGa naar voetnoot5. Dye dingen comen over zee ende rivier ende Vuchschen Laet. Ick bedanck uE. voor de continuatie van mijner gedachtenisse. Ick bidde van harte over de verlossinge van LouvesteynGa naar voetnoot6. Godt gave ick daertoe yet conde bijbrengen. Vota supersunt. Meer niet voor dese tijdt, maer waer ick vorder in can dienen wilt mij gebruycken. D. Tilenus vos salutat. In eius opusculum utere plenissimo dominio. De gebyedenisse aen de broeders. Den IX Januarij XVIcXXXI. 'T waer de pyne waerdt, dat men Cameronis postumasGa naar voetnoot7 eens doorlaes; men | |
sal daer veel in vinden, dat nae SocinumGa naar voetnoot1 ruyckt. Et multos hic habet sequaces. In consilio NicenoGa naar voetnoot2 nulli facti sunt anathematismi. Primus anathematizator fuit CyrillusGa naar voetnoot3 etiam ante synodum ChalcedonensemGa naar voetnoot4, cuius ipse anima fuit. Sed etiam ipse, ut solet accidere nimium acutis, in suos anathematismos incidit, ut verissime ostendit Facundus et ex aliis etiam Cyrilli locis - partem observavit SirmundusGa naar voetnoot5 - apparet. Dye dagGa naar voetnoot6 heb ick overgeloopen vijff tomos Epistolarum Protestantium niet gedruckt, waeronder veele originele. Een van Calvijn aen FarellumGa naar voetnoot7 Ao 1546Ga naar voetnoot8 zijnde sijn eygen handt, in qua haec verba hominis ingenium nudantia: ServetusGa naar voetnoot9 nuper ad me scripsit et literis adjunxit longum volumen suorum deliriorum cum thrasonica jactantia me stupenda et hactenus inaudita visurum. Si mihi placeat, huc se venturum recepit, sed nolo fidem meam interponere. Nam si venerit, modo valeat mea auctoritas, vivum exire nunquam patiar. Daer is een brieff van TaffijnGa naar voetnoot10 ad BezamGa naar voetnoot11 anno 1592Ga naar voetnoot12 veel tot uwer eere spreeckende van uwe dyenste aen de kercken van ons landt ende van 't gemeen. Een ander eiusdem ad eundem dec. 1593Ga naar voetnoot13, daer hij discoureert van t'mishaegen, dat de politycken in ons landt hadden in de canones van de Licestersche synodeGa naar voetnoot14. Een brieff W. ZulegeriGa naar voetnoot15 | |
[pagina 314]
| |
Bezam van de quade dyensten van DathenusGa naar voetnoot1 cum suis in Vlaenderen. Veel van de questie van Bern met dye van Genève: van AlberiusGa naar voetnoot2 - nopende de kerckelijcke regiering in Switserlant - Nicolaus ZerchintesGa naar voetnoot3 Bernea 1554Ga naar voetnoot4 schrijft aldus ad Calvinum: Atque utinam ad exemplum tuae cum Tigurinis in coena Domini contentionis alter ille de predestinatione nodus quoque solvi posset, qui nunc videtur solus fere impedire, quominus optata pace et tranquillitate Ecclesiae fruantur. Deselve ende zijne hebbende het boeck de puniendis hereticisGa naar voetnoot5 schrijft Calvino: unum hoc reticere non possum vereri me, ne non sint fasces et secures magistratuum via et methodus compescendi ingeniorum luxuriam, ne quis a publice (re)ceptis dogmatibus ministrorum consensu firmatis vel latum unguem discedat. Exempla omnis vetustatis nos docent humano sanguine istas maculas non elui sed diffundi. Vidi ego quos paenituerit magistratui authores lanienae miserorum fuisse optasseque superstites esse, quos suo consilio videbant sublatos etc. Inter easGa naar voetnoot6, quas modo dixi literas, invenio Ao 1574 Heidelbergae Arrianismi damnatum Mattheum Smalcaldensem Theologiae doctoremGa naar voetnoot7, pro quo Bernenses | |
et Basileenses et Genevenses intercesserunt quasi pro minus recte damnato. Dixerat λόγον non habere rationem filii nisi respectu incarnationis. Ick mercke, dat de geleerde gereformeerde alhyer haer niet zeer en ontstellen over de arrestaties, dye RivetGa naar voetnoot1 overschrijft. | |
Adres (van de hand van Maria van Reigersberch): Aen mijnheer mijnheer den raedtsheer Reigersberch. In den Hage - moet besteldt weezen aen monsieur van MeedenGa naar voetnoot2; is bij abbus gheschiedt. In dorso schreef Wtenbogaert: Grotius 1631. Ra. 9 Jan.rij Resp. 10 feb.rij. |
|