Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1363. 1629 januari 8. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot4.Mijn heer, Ick heb gelesen de drye tomos CameronisGa naar voetnoot5, waervan ick ver(meen?) dat oock enige exemplaren zijn in ons landt. De autheur is hyer van grote reputatie dewelcke 't meeste middel is, waerdoor veele werden wedergehouden van ons gevoelen. Ende alsoo hij doorgaens zijne opinie ontdeckt, maer meest in Tractatu de ScandalisGa naar voetnoot6, soo dunckt mij, dat noodigh waer, dat D. EpiscopiusGa naar voetnoot7, Joh. CorvinusGa naar voetnoot8 ofte yemant, dye haere gaven naestcomt, dese boecken doorloopen ende met een cort tractaet eerst generaelijck beantwoorden de groote lasteringe tegen Arminium ende andere van zijn gevoelen, dye hij - soo sijn eygen vrunden seggen - daerom alleen soo heftigh heeft gestelt, om hemselve van de suspicie van Arminianisterie te bevrijden. Ten twee moeten aengemerckt worden zijne positiën strijdende met de synode van Dordrecht ende AlaisGa naar voetnoot9, want hij wil, dat Christus voor alle menschen zij gestorven, niet alleen voor de gelovigen; dat daer is een conditionele alliantie; eene vrije wille; de beweging tot de bekering alleen morael, etc. Ten derde dyent getoont, hoe dit alles strijdt met hetgunt stand houdt tegen de remonstranten, waermede hij de cracht van de conditie ende van de vrije wille wechneemt ofte veeleer dye twee woorden gebruyckt tegen den rechten sin, sulcx dye bij alle de oude christenen zijn gebruyckt ende bij alle de werelt verclaert worden. Ten lesten dyent wat claerlijck geëverteert zijn fundament, dat de wille nootelijck moet volgen scientiam activam; waeruyt volght nootelijck, dat | ||||||||||||||||||||||
d'Engelen, Adam, David zijn van Godt verlaeten geweest, eer Godt deselven verlyet; dat de mensch noyt meer goeds doen en can dan hij en doet, nochte meer quaeds laeten; dat de eeuwige straffe gestelt is op t'gunt onvermijdelijck is. Men can oock obiter toonen dat hij veel passagiën van de schriftuyr expliceert sulx als SocinusGa naar voetnoot1, soodat men niet en moet vremden soo ander 'tselve gebeurt. Syet onder anderen tomo II, p. 59 de explicatie van 1 Joh. I.1. 't Heugt mij, dat Festus HommiusGa naar voetnoot2 eertijds bij mij dese selve uytlegging Do. Episcopio heeft geobjicieert als certum argumentum Socinianismi. Tomo III. Christus in dominio patris vicarius 149. 187. Gloria, quam habuit ante mundi fundamentum. De praedestinatione. Tomo III. 156 Χαϱαϰτὴϱ ὑποστάσεως dici de Christo ut mediatore 1 b. 1 Cor. X.V. dominus e caelo, divinitus datus. T. III. 535 aut circiter. Ἐϰ μέϱους nos Deo satisfacere, Deo, qui credimus, pie, sed non commode dicitur T. III. 587. Hij heeft oock enige particuliere opiniën, als promissiones legis per Mosem datae esse mere temporales, et in resurrectione etiam bestias revicturas, T. III. 183. Ick heb hyer aen de wederzijde geannoteert enige passagie, dye de remonstranten connen te pas comen off op 't stuck van de leere ofte op 't stuck van de tolerantie ende separatie. Hij houdt ook: neminem praedestinari nisi iam actualiter existentem. Ick heb oock gelesen 't boeck Claudii de SainctesGa naar voetnoot3 tegen Calvijn ende Beze. Hij en tracteert het poinct van de predestinatie met den gevolge niet quaelijck. Maer vooral wilde ick wel, dat onse censeurs saegen, hoe dat Calvijn daer overgehaelt werdt over 't gunt hij leert de filio αὐτοϑέῳ ende van 't onderscheyt der personen, opdat zij mochten mercken, hoe dat het onmogelijck is op dye materie buyten de h. Schrift te discoureren, sonder achterhaelt te worden, bijsonder daer passiën zijn. Wilt mij doch eens laeten weten, off oock in Vrieslant enige voortgang is van ons gevoelen. RaidGa naar voetnoot4, secretaris van den coning van Groot-Bretaigne aen denwelcke Cameronis brieven zijn ende eenige van hem aen Cameron tomo ultimo is een cloeck ende geleert man, soo mij geseyt werdt. 't Gevoelen, dat hij defendeert, heeft mij altijd wel aengestaen, ende Cameronis redenen daertegen hebben niet veel te beduyden. Daer zijn twee legers gereed om nae Italië te gaen, 't een over zee, 't ander over landt. Daer blijft noch een leger tegen RohanGa naar voetnoot5 ende twee troupes tot bewaringe van Champagne ende Picardye. Vaert wel met alle de vrunden, vooral de gevangenenGa naar voetnoot6. Den VIII Ianuarij XVIcXXIX UE. dienaer,
| ||||||||||||||||||||||
Tom. I.
| ||||||||||||||||||||||
Tom. II.
Tom. III.
| ||||||||||||||||||||||
In margine: (No)s in ea tempora incidimus, quibus (ne) in doctrinae quidem methodo (ἀπὸ) τῶν δοϰούντων εἶναι (στ) ύλοι licet discedere; T. III, 577. Adres: A monsieur monsieur van Meden. |
|