Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtypeEtym: Lat. typus < Gr. tupos = het geslagene, afdruk, beeld < tuptein = slaan. In het algemeen: aanduiding voor personen of objecten die voldoen aan bepaalde kenmerkende eigenschappen waarop ze geclassificeerd kunnen worden. M.b.t. literaire werken gebruiken hiervoor we in de literatuurwetenschap doorgaans de term genre eerder dan teksttype. Deze twee termen zijn overigens niet synoniem. Wat betreft personages (personage) is een type een statische roman- of toneelfiguur met vaste, onveranderlijke kenmerken, ontdaan van individualiteit en psychologische complexiteit. In deze zin gebruikte bijv. J. Kneppelhout het woord in zijn Studententypen (1839-1841). Een vergelijkbare benaming is de Engelse term flat character (tegenover round character). Vaak dienen types om een bepaald idee, een sociale klasse, een goede of slechte eigenschap te belichamen, bijv. de gierigaard, de zorgzame moeder, de hoorndrager, de nijvere middenstander, de kwakzalver, de ingebeelde zieke e.d. De verstarde gedragsvormen en karaktereigenschappen van dergelijke types zullen vaak parodiërend behandeld worden, bijv. in de commedia dell’arte, de comedy of humours, de sitcom en vele andere komische vormen. De onveranderlijkheid uit zich in de herhaling en dus voorspelbaarheid van stereotiepe houdingen, gestes, uitspraken. Een notoir type uit de Nederlandse literatuur is Droogstoppel uit Multatuli’s Max Havelaar (1860). In het ernstige toneel en proza worden types aangewend om het algemeen-menselijke aanschouwelijk te maken, waarbij naar idealisering getendeerd wordt. In de marxistische esthetica van G. Lukács speelt het begrip type (Dts. Typus), of het typische, een belangrijke rol. Grote literatuur laat, in de weerspiegeling van de werkelijkheid, de belangrijkste sociale, morele en psychische tegenstrijdigheden van een tijdperk samensmelten tot een levende eenheid. In de voorstelling van het type en de typische kunst verenigen zich het concrete en het wetmatige, het historisch bepaalde en het blijvend-menselijke, het individuele en het maatschappelijk-algemene. In het blootleggen van ‘typische’ karakters en situaties krijgen aldus volgens Lukács de belangrijkste stromingen in de maatschappelijke ontwikkelingen een adequate artistieke uitdrukking. In die zin veroordeelt hij de naturalistische literatuur (Zola’s ‘doorsneetype’) en de avant-garde omdat die genoegen nemen met de weergave van geïsoleerde gebeurtenissen, feiten en handelingen zonder deze in een samenhangend geheel (totaliteit) te integreren. De esthetische weerspiegeling gaat hier niet verder dan het oppervlakkig verschijnsel en dringt niet door tot het wezen; het is dan een loutere karikatuur van het gegeven. Anderzijds verwerpt Lukács ook een te idealiserend, abstract typeconcept zoals bij Schiller. Zie ook kunstenaarstype. Lit: E.M. Forster, Aspects of the novel (1927), hfst. 4 C.G. Jung, On the relation of analytical psychology to poetic art (1928) G. Lukács, ‘Inleiding tot de esthetische werken van Marx en Engels’ in W.J.M. Bronzwaer e.a. (red.), Tekstboek algemene literatuurwetenschap (1977), p. 314-336 C. Aziza e.a., Dictionnaire des types et caractères littéraires (1978).
|