Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdprinceEtym: Middelned. prince < Fr. prince < Lat. princeps = de voornaamste, het hoofd. Benaming uit de 16de eeuw voor de aanhef van de slotstrofe van een rederijkersgedicht, met name de ballade-2 en het refrein-2, oorspronkelijk opgedragen aan de prins van de rederijkerskamer. Doorgaans droeg deze strofe ook ‘prince’ als opschrift, zoals bijv. in het Wilhelmus. Een enkele keer is de laatste strofe van een refrein aan iemand anders opgedragen, bijv. de geliefde of de koningin, die dan met ‘princesse’ wordt aangesproken. De prince is hetzelfde als het envoi, maar dit Franse woord werd in de Nederlanden niet gebruikt. Al gauw was de prince niet meer gericht aan de prins van de rederijkerskamer, maar was het een formeel kenmerk van de ballade en het refrein, waarin een variatie op het woord ‘prince’ volstond. Omwille van haar geslacht is het niet erg waarschijnlijk dat Anna Bijns ooit officieel lid is geweest van een rederijkerskamer en daar regelmatig haar werk heeft voorgedragen. In veel gevallen zal zij zich dus ook niet tot de prins van de rederijkerskamer gericht hebben in haar refreinen, die wel een prince bevatten. Ook de aanspreektitel ‘princesse’ lijkt niet gericht tot enige beschermvrouwe; zo is het louter een poëtisch spel als Anna Bijns de vieze non in haar ballade ''t Is beter geveesten dan kwalijk gevaren' ironisch ‘prinses’ noemt (H. Pleij (red.), 't Is al vrouwenwerk. Refreinen van Anna Bijns, 1987, p. 30-32). Een voorbeeld van een prince in de moderne literatuur is de laatste strofe van de Ballade van den grooten dorst van J.W.F. Werumeus Buning: François Villon, mijn prins, bij Jezus' dorst, Lit: J.J. Mak, De rederijkers (1944), p. 28-34 A. van Elslander, ‘Letterkundig leven in de Bourgondische tijd. De Rederijkers’ in Id., Terugblik (1986), p. 9-25.
|
|