Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdkopijKopij is de druktechnische term voor het manuscript-2 of typoscript van een auteur dat naar de zetter gaat. In de begintijd van de boekdrukkunst konden uiteraard ook codices (codex) als kopij dienen en bij een herdruk ligt het voor de hand een exemplaar-1 van een eerdere druk als kopij te nemen. Tegenwoordig wordt kopij digitaal aangeleverd, waarna conversie naar fotozetsystemen plaatsvindt. Goede kopij moest vroeger aan een aantal voorwaarden voldoen: de kopijbladen dienden aan één zijde zo duidelijk mogelijk beschreven of getypt te zijn met dubbele of anderhalve regelafstand en brede marges. Veel uitgevers en redacties van tijdschriften beschikten over voorbedrukte kopijbladen met aanwijzingen voor auteurs, een raamwerk waarbinnen getypt moest worden en een regelnummering. Dat stelde hen in staat om vrij nauwkeurig te berekenen hoeveel vellen druks een bepaalde publicatie zou beslaan. De ruime interlinie maakte het mogelijk allerlei aanwijzingen voor de zetter aan te brengen, de zgn. zetinstructie, met betrekking tot het gebruik van lettertypes (cursief, kleinkapitaal, grootkapitaal enz.), hetgeen gebeurde door het desbetreffende gedeelte van de tekst met verschillende kleuren te onderlijnen. Voorschriften voor het persklaar maken van kopij zijn gepubliceerd door het Nederlands Normalisatie-instituut op Normblad NEN 2390. De schakel van de kopij in de tekstgenese ontbreekt meestal omdat de kopij niet bewaard werd. Wel overgeleverde kopij uit de periode van de handpers kan men herkennen aan het voorkomen van formaatsignaturen (formaatsignatuur), door de zetter aangebrachte tekens bij de overgang van de ene pagina zetsel naar de volgende. Andere tekenen die erop kunnen wijzen dat men met kopij van doen heeft, zijn: vingerafdrukken met drukinkt, afdrukken in spiegelbeeld van een natte proefdruk of drukproef, bepaalde vouwen in de kopij om deze aan de maat van het visorium aan te passen. Wanneer de kopij en de daarnaar vervaardigde druk bewaard zijn, kunnen aan de hand daarvan conclusies getrokken worden omtrent de vrijheid in bijv. spelling en interpunctie die zetters zich in het verleden veroorloofden. Voorbeelden van overgeleverde kopij komen voor vanaf de vroegste periode van de drukkunst in de Nederlanden, zoals uit de werkplaats van Ketelaer en De Leempt (1473). Ook is er kopij voor Hoofts Granida en Baeto uit de drukkerij van Blaeu en de gedrukte kopij voor de Statenvertaling van de Bijbel uit de drukkerij van P.A. van Ravesteyn. Lit: W.Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden (1962), 94-108 Ph. Gaskell, A new introduction to bibliography (19742), p. 40-43 K.F. Treebus, Tekstwijzer (19832), p. 201-215 H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken (19862), p. 348-378 F.A. Janssen, Zetten en drukken in de 18e eeuw (19862), p. 161-163 J.C. Zweijgardt, De boekdrukkerij, ed. F.A. Janssen en J. Bouman (1986), p. 47-48 E. Steuperaert, Conversie van gegevens: verbinding van personal computers en kantoortekstverwerkers met fotozetsystemen (1988) M. Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap (1995) B. Dongelmans (red.), 'Kopij en druk' revisited (2010).
|
|