Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdkinderliedLied gemaakt voor en/of gezongen door kinderen. Kinderliederen kunnen behoren tot het gebied van het volkslied-1 of dat van het cultuurlied. Er zijn ook mengvormen. Als volkslied kan men beschouwen de aftelrijmen, een groot deel van de wiegeliederen en knie(ge)dichtjes, en de gelegenheidsliedjes, zoals de sinterklaasliedjes. Andere voorbeelden van het gelegenheidslied zijn bijv. ‘Dezeken [Jezuke] schudt zijn beddeken uit’, in Zuid-Nederland gezongen als het sneeuwt, of het rommelpotliedje (op vastenavond gezongen), met de regels: Foeke, foeke, rommelpot, Een ander deel van de kinderliederen behoort tot het cultuurlied. Men maakt hierbij wel een onderscheid tussen het kinderlied geschreven in de volkstoon (dat zonder begeleiding kan worden gezongen) en het kunstkinderlied (dat niet zonder begeleiding kan). Tot in de tweede helft van de 18de eeuw zongen kinderen (naast de bakerrijmen en kinderrijmen) de religieuze en profane liederen van de volwassenen. In het laatste kwart van de 18de eeuw ontstond – mede onder invloed van het Duitse romantische lied – een nieuw type kinderlied. Zo gaf de Maatschappij tot Nut van het Algemeen een bundel uit met een ‘kermiszang’, contrafactisch geschreven op de melodie van psalm 6 volgens de berijming van 1773. Weldra volgden kinderliedjes op melodieën ontleend aan Franse opera’s, zoals sommige kinderliedjes in de bundel Economische liedjes (1781) van B. Wolff en A. Deken. De kindergedichten van H. van Alphen (1778-1782), die zeer snel populair werden, zijn nog in de 18de eeuw getoonzet. Behalve Van Alphen waren het in de 19de eeuw J.P. Heije (bijv. ‘Een karretje op een zandweg reed’) en J.J.A. Goeverneur (Fabelboek, 1837) op wie kinderen en componisten vielen. Belangrijke namen zijn verder Catharina van Rennes (1858-1940), die veel gedichten van haar leerlingen op muziek zette, en de componiste-tekstschrijfster Hendrika van Tussenbroek (1854-1935), die volgens critici erin slaagden een grote eenheid van tekst en melodie te bereiken. Dit geldt ook voor sommige componisten en tekstschrijvers van het kinderzangspel (vgl. operette). Voor Vlaanderen is het werk van Karel Miry (De zangschool voor kinderen, 1887) belangrijk. In de 20ste eeuw zet de toondichter Remi Ghesquiere zich in voor het kinderlied. Hij gebruikt hiervoor teksten van Gezelle, Jan van Droogenbroeck, Jef Mennekens e.a. (Meezennestjes I-IV. Liedjes en Speelkens voor Lagere scholen, 1927). Succesvolle auteurs van kinderliedjes uit de tweede helft van de 20ste eeuw zijn Annie M.G. Schmidt, Willem Wilmink en Hans Dorrestijn. Populaire televisieprogramma’s zoals ‘De Stratemaker-op-zee-show’ (1972-1974), het VARA kinderkoor ‘Kinderen voor Kinderen’ (1980-) en de Vlaams/Nederlandse meidengroep K3 drukken hun stempel op het hedendaagse kinderlied. Veel gebruikte bundels zijn Kun je nog zingen, zing dan mee van J. Veldkamp en K. de Boer (1906), afleveringen uit de serie Zingende harten (vanaf 1925) en die uit de reeks Tiental (vanaf 1933) van Jacob Hamels Kinderkoor. Geliefd waren ook Nieuwe oogst van J.W. van Setten (z.j.) en Kinderzang en kinderspel van D. Kes, J. Pollmann en P. Tigges (2 dln., 19619). In Vlaanderen was Liederenkrans (Jozef Ghesquiere & Paul François, 1960) het zangboek bij uitstek in de secundaire scholen. De Schalmei (1963), een populaire liederenbundel uitgegeven door V.V.K.S. (Vlaams Verbond der Katholieke Scouts) en de Katholieke Studentenactie werd vooral gebruikt in de jeugdbeweging tijdens zangstonden en bij het kampvuur. Lit: M.J.E. Sanders, Van Hieronymus van Alphen tot Catharina van Rennes (1958) H. Bekkering, 'Van poesie tot poëzie' in H. Bekkering e.a. (red.), De hele Bibelebontseberg (19902), p. 341-390 H. Rölleke (red.), Wiegen- und Kinderlieder, gesammelt durch die Brüder Grimm (1999) Th. Freitag, Kinderlied: von der Vierfalt einer musikalischen Liedgattung (2001).
|