Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdperiodiseringEtym: Gr. peri-(h)odos = kring-loop, omloop van tijd. Indeling van de geschiedenis in tijdvakken om tot een ordening van het historisch materiaal te komen. Vooral in de kunst- en literatuurgeschiedenis is het gebruikelijk deze tijdvakken te benoemen met namen die nu eens een tijdsaanduiding betreffen, dan weer aan een bepaalde stijl zijn ontleend, en in nog andere gevallen een wijsgerig of godsdienstig stelsel aanduiden. Zo spreken we van klassieke oudheid, middeleeuwen, humanisme en renaissance, barok, verlichting, romantiek, naturalisme, impressionisme, symbolisme, modernisme etc. zonder er ons om te bekommeren dat hier indelingscriteria in het geding zijn die een volstrekt verschillende oorsprong hebben. Een dergelijke indeling is dan ook vanuit een wetenschappelijk standpunt bezien tamelijk arbitrair. In de eerste plaats is er een merkwaardige discrepantie in de omvang van de verschillende perioden: de middeleeuwen enige eeuwen, het naturalisme slechts enkele decennia. In de tweede plaats is het een indeling waarbij perioden benoemd worden met stijlbegrippen waarover vaak nauwelijks overeenstemming bestaat als het erom gaat wat er precies onder dient te worden verstaan (vgl. barok, rococo, art nouveau, neoromantiek e.d.). Om uit de problemen te komen zijn er verschillende voorstellen gedaan. Sommige literatuurwetenschappers (Stuiveling, Sicking e.a.) gaan voor de periodisering uit van generaties van auteurs. Ze behandelen de literatuurgeschiedenis als een opeenvolging van groepen auteurs die van ongeveer dezelfde leeftijd zijn. Hoe exact een dergelijke ordening ook moge lijken, een bezwaar ertegen is dat auteurs van zeer verschillende werken in één groep worden ondergebracht. Bij deze werkwijze is de auteur het criterium en niet het werk zelf. Een ander voorstel (Wellek, Teesing e.a.) gaat uit van de werken zelf. Hierbij gaat het erom de dominante factoren die een reeks werken kenmerken in een bepaalde tijd op te sporen en zo wat men noemt een periodecode vast te stellen. De dominantie van zo’n periodecode zou dan bepalend zijn om van een bepaald tijdvak te spreken, terwijl de afsluiting ervan bepaald wordt door de afname van de tot die code behorende factoren. Schematisch zou men het als volgt kunnen voorstellen: werken met de eigenschappen a-b-c-d-e-f behoren tot de periode X, en werken met de eigenschappen d-e-f-g-h-i-j niet meer, maar wel tot periode Y. Uit het gegeven voorbeeld wordt dan tevens duidelijk dat er van een zekere overlapping in opeenvolgende perioden sprake kan zijn, dus van een zekere geleidelijkheid. In andere publicaties over dit onderwerp (Tynjanov, Kunne-Ibsch e.a.) worden deze periodecodes gezien als een periodiek systeem met een cyclisch karakter (opkomst-hoogtepunt-navolging-bestrijding-alternatief-opkomst-etc.), waarbij duidelijk sprake is van een dialectisch proces. Aflossing van het bestaande periodesysteem betekent niet noodzakelijk de uitschakeling van het gehele systeem, maar kan bijv. incorporatie inhouden van oudere dominante factoren, die dan vaak ondergeschikt gemaakt worden aan de nieuwe eigenschappen. De polysysteem(theorie) biedt een mogelijk model om dergelijke verschuivingen in kaart te brengen. Sinds Jauss is hierin ook wel de verwachtingshorizon van de lezer betrokken. Lezers lezen een tekst met een bepaalde verwachting t.a.v. de literaire codes die zo’n tekst kunnen beheersen. Doorbreking van die verwachtingen kan op den duur leiden tot nieuwe verwachtingen, zodat een nieuw literair procedé, dat aanvankelijk perifeer begon, geleidelijk terrein kan winnen. Bovendien, schrijvers zijn zelf ook lezers van literaire teksten waarop zij in hun werken dan weer kunnen reageren door zich ertegen af te zetten of bepaalde procedés over te nemen (intertekstualiteit). Ook op dit soort opvattingen over periodisering is inmiddels kritiek gekomen. Zo wordt bijv. gesteld dat het begrip code in de genoemde theorieën nauwelijks gedefinieerd wordt. Hoe verhouden zich bijv. de verschillende factoren die tot een periodecode behoren? Zijn ze van dezelfde importantie bij onderlinge vergelijking? Zijn dezelfde codes in verschillende perioden van gelijke importantie? Deze en dergelijke vragen verhinderen intussen niet dat men gewoonlijk blijft werken met de eerder genoemde periodebegrippen, maar wel in het besef van het voorlopige en discutabele karakter ervan. Lit: H.P.H. Teesing, Das Problem der Perioden in der Literaturgeschichte (1948) R. Wellek, Concepts of criticism (19674), p. 37-222 E. Kunne-Ibsch, ‘Periodiseren: de historische ordening van literaire teksten’ in W.J.M. Bronzwaer, D.W. Fokkema & E. Kunne-Ibsch (red.), Tekstboek algemene literatuurwetenschap (1977), p. 284-297 D.W. Fokkema, ‘Het modernisme: overwegingen bij de beschrijving van een periodecode’ in Forum der Letteren 20 (1979) 1, p. 283-295 P.F. Schmitz, ‘De codemode in de literatuurwetenschap’ in Forum der Letteren 21 (1980), p. 283-295 J.M.J. Sicking, ‘Periodiseren door middel van generaties’ in Forum der Letteren 23 (1982), p. 46-59 F. Berndsen, Onderzoeksverslag in het kader van het onderzoeksprojekt: Geschiedenis van de Neerlandistiek (deel letterkunde) plus Theoretische problemen bij het beoefenen van vakgeschiedenis (1989) S. Levie, 'Literatuurgeschiedschrijving' in P. Zeeman (red.), Literatuur en context: een inleiding in de literatuurwetenschap (1991), p. 252-279.
|