Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermddroomliteratuurAanduiding voor die vorm van onirische taal die bestaat uit het gebruik van de droom of droomelementen als belangrijke bestanddelen van een literaire tekst. Men vindt het verschijnsel reeds in de oudheid, o.a. in Cicero's Somnium Scipionis. In de middeleeuwen werd de droom een geliefd middel in de allegorie, zoals bijv. in de Gruuthuse-gedichten, en de Roman van de roos, van welk laatste werk grote invloed is uitgegaan. Ook de rederijkers thematiseerden de droom, bijv. Anthonis de Roovere in Den droom van Rovere op die doot van hertoge Kaerle van Borgonnyen saleger gedachten (ed. Mak, 1955, p. 351-359). In de renaissance wordt de droom gezien als inspiratiebron voor de dichter tot het maken van werken van algemeen nut. Zo begint Karel van Mander zijn De kerck der deucht (ed. Miedema & Spies, 1973) als volgt: ‘Doe eens de gulde Son de Zee begon te ruymen, (...) nam my den droom te schaeck’. De droom is ook een belangrijk handelingselement in het renaissancedrama (bijv. de droom van Badeloch in Vondels Gysbrecht en die van Louise de Coligny in de Oranje-drama's van Heinsius, Duym en Van Hogendorp) en een veelgebruikt thema in de poëzie (o.a. in het werk van Huygens). Een van de meest merkwaardige droomboeken is de Hypnerotomachia Poliphili van Francesco Colonna (1499; Ned. vert. door I. Cialona 2006). Theorie en praktijk van de onirische taal namen een hoge vlucht in de romantiek, samenhangend met de oplevende belangstelling voor het irrationele; men denke bijv. aan Lewis Carroll's Alice in Wonderland (1865). Het verschijnsel kreeg opnieuw een belangrijke impuls in het surrealisme en bij de Vijftigers, alsmede in de stream of consciousness-roman. Als 20ste-eeuwse auteurs kunnen in dit verband genoemd worden Vasalis (‘Tijd’ in Parken en woestijnen, 1940), Hamelink (Het plantaardig bewind, 1964) en 't Hart (De droomkoningin, fragment uit Tirade 1980). Lit: M.N.J. Poulssen, Onirische taal. Gaston Bachelard's theorieën over de ‘dromende’ literaire verbeelding, getoetst aan het oeuvre van William Faulkner (1959) A.P. Braakhuis, ‘Onirische taal’ in Nieuwe Taalgids 60 (1967), p. 401-405 A.C. Spearing, Medieval dream poetry (1976) L. Strengholt, Dromen is denken. Constantijn Huygens over dromen en denken en dichten (1977) M.B. Smits-Veldt, Het Nederlandse renaissancetoneel (1991), p. 49.
|