Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdMünchhausiadenTijdens een winterreis overnachtte ik in de wildernis; mijn paard bond ik vast aan een spitse paal. De volgende ochtend zie ik mijn paard boven mij aan een torenspits bungelen. Ik was op een ingesneeuwd dorp gestoten; tijdens mijn slaap was de sneeuw weggesmolten (vdk 1889f*, ‘Het paard aan de torenspits’). Met een slede op weg naar Sint-Petersburg werd ik door een reusachtige wolf achtervolgd. Het ondier sprong over de slede en vrat zo het paard uit zijn tuig. Toen had ik hem, hij raakte zelf ingespannen en met mijn zweep joeg ik hem op tot we in de stad aankwamen (at 1910, ‘The Bear [Wolf] Harnassed’). Op jacht in Rusland schoot ik een mooie vos met een spijker door zijn staart aan een boom vast. Vervolgens sneed ik hem een kruis over de snuit en sloeg hem toen met mijn zweep uit zijn vel (at 1896, ‘The Man Nails the Tail of the Wolf to the Tree’). Omdat ik al mijn schroot al verschoten had, schoot ik eens op een hertenbok met een handvol kersenpitten. Het beest ontkwam, maar een jaar later stuitte ik in hetzelfde bos op een hert met een bloeiende kersenboom op het voorhoofd (at 1889c, ‘Fruit Tree Grows from Head of Deer’). Toen ik nog officier bij de huzaren was, reed ik eens na een treffen met de vijand naar een dorp. Mijn paard wilde uit een beekje drinken en ik liet dit toe. Toen het dier begon te drinken hoorde ik tot mijn verbazing achter mij een geklater. Het beest was doormidden geschoten, maar allebei hadden we dit in de hitte van de strijd niet gemerkt. Ik zocht de achterste helft weer op en naaide alles met wilgentenen weer aan elkaar. Daaruit groeide een prieeltje, zodat ik altijd mooi in de scha- | |
[pagina 256]
| |
duw kon rijden (at 1889d, ‘Tree Grows out of Horse and Gives Rider Shade’). Eens op jacht in Polen stormde een beer op mij af - en ik had niets anders bij mij dan een paar vuurstenen. De eerste gooide ik het monster in de gapende muil, en toen het zich omdraaide gooide ik de tweede in zijn achterste. In zijn maag stuitten ze op elkaar en sloegen vuur. Het arme beest is levend verbrand (vdk 1889b*, ‘Stier met twee stenen in brand gestoken’). Een andere keer springt een wolf op mij af. Ik stoot mijn hand in zijn muil tot in zijn binnenste, grijp daar iets vast en trek hem binnenstebuiten als een handschoen (at 1889b, ‘Hunter Turns Animal Inside Out’). Toen ik met de Russen tegen de Turken optrok, werd ik eens gevangengenomen en moest ik als slaaf van de sultan diens bijen hoeden. Op een keer zag ik twee beren een bij verslinden. Ik gooide mijn zilveren bijltje naar ze, maar dit draaide af en vloog naar de maan. Snel plantte ik een Turkse boon, die schoot omhoog en wond zich om de maan. Ik klom naar boven en vond na lang zoeken mijn bijl in een kamer vol gehakt stro. De zon had intussen mijn boon doen verwelken en daarom vlocht ik van het haksel een touw en liet mij zakken. Het was te kort, maar telkens als ik onderaan was, sneed ik het bovenste stuk af en knoopte dat onder weer vast. Tenslotte brak het touw en ik viel met zo'n klap op de grond dat ik er negen vadem diep insloeg. Ik moest naar huis gaan en een spade halen om mijzelf uit te graven (at 1960g, ‘The Great Tree’; at 1889e, ‘Descent from Sky on Rope of Sand [Chaff]’; at 1882, ‘The Man Who Fell Out of a Balloon’). Van de beroemde zangeres Gabrielle ving ik kort voor mijn vertrek uit Sint-Petersburg een van haar mooiste trillers op in spiritus en deze bewaar ik zo ingemaakt nog altijd (vergelijk at 1889f, ‘Frozen Words [Music] Thaw’).
In het Berlijnse tijdschrift Vade Mecum für lustige Leute verschenen in de jaargang 1781 anoniem zestien ‘M-h-s-nsche Geschichten’ en in 1783 ‘Noch zwei M.-Lügen’. Ze zijn, zoals dat bij echte leugenverhalen hoort, in de ik-vorm gesteld. Het bekendst hiervan werden later wel de hier samengevatte nummers 2, 3, 5, 7, 8, 12, 13, 15 en 16. Deze M-h-s-n was Karl Friedrich Hieronymus Freiherr von Münchhausen, geboren in 1720 op slot Bodenwerder aan de Weser. Hij trok als page met prins Anton Ulrich van Brunswijk naar Rusland, werd daar officier en nam in 1740 en 1741 deel aan twee veldtochten tegen de Turken. In 1750 beëindigde hij zijn militaire loopbaan als ritmeester bij de kurassiers en trok zich terug op het stamslot in Bodenwerder. Hier leefde hij aanvankelijk het rustige bestaan van een landedelman, gewaardeerd als een joviaal gastheer en fenomenaal verteller, totdat zijn levensavond - hij stierf in 1797 - vergald werd door een tweede huwelijk met een veel te jonge vrouw en zijn door hemzelf zeker niet gewaardeerde literaire roem als verteller. Waarschijnlijk zou hij nooit het prototype van de leugenbaron zijn geworden als niet zijn landgenoot, de avontuurlijke geleerde Rudolf Erich Raspe (1737-94) zich van hem meester had gemaakt. Raspe, misschien ook de auteur van de Vade Mecum-verhalen, had zich als conservator van de verzameling oudheden van de Hessische landgraaf Friedrich ii aan de schatten van zijn meester vergrepen en moest in 1775 hals over kop naar Engeland vluchten. Hier bewerkte hij, door geldnood gedreven, bovengenoemde verhalen anoniem tot Baron Munchausen's Narrative of his | |
[pagina 257]
| |
Marvellous Travels and Campains in Russia. Humbly dedicated and recommended to country gentlemen; and, if they please, to be repeated as their own, after a hunt, at horse races, in watering-places, and other such polite assemblies; round the bottle and fire-side (Oxford [= Londen] [1786]). Het boekje sloeg geweldig aan en beleefde alleen al tot 1789 niet minder dan zeven herdrukken, sommige uitgebreid met een reeks zeeavonturen. Zo wordt de baron op zijn derde zeereis in de Middellandse Zee opgeslokt door een reusachtige vis, een avontuur dat nog nietig lijkt bij wat hem later tijdens een wereldreis overkomt: dan wordt zijn schip door een grote walvis opgeslokt. In diens maag drijven al 34 andere schepen, met meer dan 10.000 mensen aan boord. Ze weten te ontsnappen door het beest als het gaapt twee aan elkaar gebonden masten tussen de kaken te steken, zodat het de muil niet meer sluiten kan (at 1889g, ‘Man Swallowed by Fish’; at 1960b, » Reusachtige vis). Als zeeavontuur wordt ook een variant van de » Zes wonderbaarlijke helpers ingebed: met behulp van vijf helpers met bijzondere vaardigheden (de eerste kan bijzonder hard lopen, de tweede heel goed horen, de derde is een uitmuntend schutter, de vierde is ongelofelijk sterk en de vijfde kan alles wegblazen) verwerft de baron de schatten van de groot-sultan van Constantinopel (at 513a, ‘Six Go Through the Whole World)’. De derde van deze Engelse drukken, ook uit 1786, waaraan vijf zeeavonturen waren toegevoegd, werd nog in hetzelfde jaar en eveneens anoniem in het Duits bewerkt door de Sturm und Drang-dichter Gottfried August Bürger (1747-94): Wunderbare Reisen zu Wasser und Lande, Feldzüge und lustige Abenteuer des Freyherrn von Münchhausen, wie er dieselben bey der Flasche im Cirkel seiner Freunde selbst zu erzählen pflegt (Londen [= Göttingen] 1786). Bürger hield het stramien van zijn Engelse voorbeeld - jacht-, paarden- en oorlogsavonturen afgewisseld met voorvallen op zee - vast en vulde het geheel alleen hier en daar aan met nieuwe avonturen (zes in 1786 en zeven in een volgende, uitgebreide druk van 1788). Zo bracht hij bijvoorbeeld in: - M. bindt als hij een dozijn eenden ziet zwemmen en geen kruit en lood meer heeft een stukje spek aan een hondenlijn. De eerste eend slikt dit in en omdat het zo glad is, schijt hij het meteen achter zich weer uit. De andere eenden overkomt hetzelfde zodat hij ze weldra allemaal aan de lijn heeft. Op weg naar huis komen de versufte eenden weer tot zichzelf en vliegen met hem weg. Hij stuurt de vlucht naar zijn huis en draait de vogels dan een voor een de nek om, zodat hij keurig langzaam door de schoorsteen kan dalen (at 1881, ‘The Man Carried Through the Air by Geese’). - M. schiet als zijn hagel weer eens op is, met zijn laadstok op een vlucht patrijzen. Zeven spietst hij zo met één schot (at 1894, ‘The Man Shoots a Ramrod Full of Ducks’). - M. zinkt met paard en al weg in een moeras, maar hij weet zich er aan zijn pruik weer uit te trekken. - Op een winterjacht in een Pools woud wordt hij, net als hij de vuursteen van zijn geweer heeft losgeschroefd om hem aan te scherpen, door een beer aangevallen. Hij klimt in een boom, maar laat zijn mes in de sneeuw vallen. Hij laat een straal van dat water waar men altijd genoeg van heeft als men in angst zit neer op het mes. De straal bevriest onmiddellijk. Zo kan hij het mes omhoogtrekken, de steen weer vastschroeven en de beer voor altijd het boomklimmen doen vergeten (vdk 1889x*, ‘De bevroren urinestraal’). | |
[pagina 258]
| |
- Tijdens de belegering van een vesting laat hij zich om een beter overzicht van de verdediging te krijgen op een kanonskogel naar de stad schieten. Halverwege springt hij over op een vandaar naar de belegeraars afgeschoten kogel en keert zo heelhuids in zijn kamp terug (at 1880, ‘The Boy Has a Hat of Butter; is Shot from a Canon’). Met de boeken van Raspe en Bürger begon de literaire zegetocht van Münchhausen als dé leugenbaron. Hun werken werden al spoedig in vele talen vertaald en bewerkt. De eerste Nederlandse, naar de vijfde Engelse druk, verscheen in 1790 op het gefingeerde adres ‘Te Tuaheine, Bij Omai’ onder de titel De verrezen Gulliver. Behelzende de zonderlinge reizen en avonturen, van den Baron van Münchhausen, in Rusland, Ysland, Turkije, Egipt, Gibraltar, in de Kaspische, Middellandsche en Atlantische Zeeën, en door het middenpunt van den berg Etna naar de Zuid-zee: Als mede het verhaal van zijne reis naar de maan en de hondsstar, enzovoort enzovoort. Tot op de dag van vandaag zouden er nog vele volgen. Zo verscheen er in 1967 een bewerking (naar het Engels) van Godfried Bomans (1913-71): De wonderlijke avonturen van Baron von Münchhausen. Na Raspe en Bürger hebben al vrij snel verschillende andere auteurs zich van de baron meester gemaakt, maar geen van hen wist iets wezenlijks aan de traditie toe te voegen. Zij misten het verteltalent en de lichtvoetige ironie van hun twee grote voorbeelden, die bij alle overdrijving Münchhausen als mens toch in zijn waarde lieten en, in tegenstelling tot deze continuaties, nooit grof waren en de toentertijd zo populaire erotische en scatalogische leugenklucht-motieven lieten voor wat ze waren, of zo fijntjes inpakten dat ze geen wenkbrauwen konden doen fronsen; denk aan het avontuur met de bevroren urinestraal. De avonturen van Münchhausen,Baron von Münchhausen op zijn kanonskogel, 19e-eeuws houten beeld in Münchhausens woning, nu museum, in het Duitse Bodenwerder.
‘every inch a gentleman’, konden zo een voor iedereen en alle leeftijden aanvaardbaar volksboek worden en blijven, geïllustreerd door tekenaars van naam als Theodor Hosemann (1807-75), die als geen ander de rococo-geest ervan wist te treffen, en Gustave Doré (1832-83), die het groteske onnavolgbaar benadrukte. Münchhausens naam werd spreekwoordelijk. In Bodenwerder is een museum aan hem gewijd. Bekende schrijvers vlochten rond zijn naam literair werk - hier kan slechts de vierdelige satirische roman Münchhausen, eine Geschichte in Arabesken uit 1839 van Karl Immermann (1769-1840) genoemd worden - en er kwamen toneelstukken, een opera (in 1897) en, in later tijd, ook films over hem. De | |
[pagina 259]
| |
bekendste hiervan is wel de kleurenfilm münchhausen die de Duitse ufa-studio in 1943 bij zijn 25-jarig jubileum produceerde. Goebbels wilde dat het een verstrooiend meesterwerk zou worden, dat zou bewijzen dat Duitsland ook in zo moeilijke tijden nog de beste film aller tijden kon maken, en kosten noch moeite werden gespaard. De ‘ontaarde’ schrijver Erich Kästner (1899-1974) moest, onder de schuilnaam Berthold Bürger (!) - hij had een schrijfverbod - het script schrijven en Hans Albers speelde de baron. Van recenter datum is de film the adventures of baron munchausen (1989) van Terry Gilliam, de maker van de animatiefilms van het satirische televisieprogramma Monthy Python's Flying Circus. Zijn filmversie munt uit door de trucages.
Vertellers overdrijven graag een beetje en meestal ook vertellen zij anderen na. Al vanaf de vroege oudheid verschijnen in de geschreven literatuur leugenverhalen, al of niet met naam en toenaam genoemde vertellers in de mond gelegd. Tot de vroege nieuwe tijd nog mondjesmaat, maar dan, als zich na de uitvinding van de boekdrukkunst ook een omvangrijke populaire humoristische lectuur voor het meer algemene publiek ontwikkelt, ontstaat een ware vloed van leugendichten. Naast de pure opschepperijen, overdrijvingen en bizarre onmogelijkheden hierin vinden we in de nieuwe tijd ook veel leugenverhaal-motieven in satirische werken en imaginaire en persiflerende reisverhalen. Telkens terugkerende thema's zijn de buitengewone vaardigheden en onverschrokkenheid van de verteller (als jager, visser, ruiter, soldaat, enzovoort), zijn vrienden of zijn dieren, de grootte van dieren (vergelijk de »Reusachtige vis), planten, gebouwen of vaar- of voertuigen (vergelijk het »Schip van Sinternuit), extreme klimaatomstandigheden (grote hitte of koude, harde wind, mist, zo dicht dat men erop leunen kan, enzovoort), de hoogst bizarre zeden en gebruiken van vreemde volken in verre landen en de omgekeerde wereld (»Luilekkerland). Veelal worden deze leugens met een vette knipoog en in de eerste persoon opgedist. De baron stond dus in een lange traditie en ‘hij’ heeft hier dan ook volop gebruik van gemaakt. ‘Hij’ heeft nauwelijks iets zelfbedacht, maar sneed het al bekende souverein op zichzelf toe. Het verhaal van de ingemaakte triller bijvoorbeeld heeft zijn wortels in een door Plutarchus (ca. 46 - ca. 120) aan ene Antiphanes van Berga (4e eeuw v.C.) toegeschreven reisverslag: in een zekere stad bevroren in de winter alle uitgesproken woorden onmiddellijk; later ontdooiden ze weer, zodat men in de zomer kon horen wat in het koude jaargetijde was gezegd. En dat een hele vloot door een walvis kon worden opgeslokt stond al te lezen in de Ware geschiedenissen van de 2e-eeuwse Grieks-Syrische auteur Lucianus. Andere Münchhausen-verhalen lijken jonger. De met vuurstenen in brand gestoken beer bijvoorbeeld duikt voor het eerst op omstreeks 1700 in een Nederlandse Lyste van Rariteiten. Lucianus was het eerste, Münchhausen het laatste hoogtepunt van de leugenliteratuur. Vooral in de 19e-eeuwse (streektaal)literaturen duiken nog regelmatig opscheppers op (in Nederland zijn dat dan vooral zeelieden, oud-Indië-gangers en oud-soldaten van Napoleon), maar nieuwe Münchhausens zijn er niet in opgestaan, al steekt bijvoorbeeld de Napoleon-soldaat Mans Kapbaarg, 'n Grootsten leugenbuul van 't Tukkerland (vanaf 1928) van de Twentse schrijver Gerard B. Vloedbeld (1884-1961) nog niet eens zo slecht bij hem af. | |
[pagina 260]
| |
In de volksverhaalverzamelingen van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw spelen leugenverhalen à la Münchhausen een betrekkelijk bescheiden rol. De meeste van zijn leugenvertellingen zijn zo hier en daar, vooral in Europa en Noord-Amerika, wel opgetekend, meestal met andere opscheppers dan de baron, maar gaan we op deze bronnen af dan lijkt het genre leugenverhaal in de mondelinge overlevering maar een marginaal verschijnsel. Dit is echter slechts schijn en vooral te wijten aan de geringe belangstelling van volkskundigen voor deze ogenschijnlijk laag-bij-de-grondse thematiek. Recenter onderzoek in met name de Verenigde Staten (waar de ‘tall tale’, het sterke verhaal, zo ongeveer tot hèt Amerikaanse genre is uitgeroepen) en Friesland heeft aangetoond dat daar (en er is weinig reden om aan te nemen dat het er elders anders voorligt) uiterst omvangrijke en gevarieerde orale leugenverhaal-tradities zijn en dat deze tradities zich in aanzienlijke mate hebben gekristalliseerd rondom waardige, soms nationaal, vaak regionaal, soms ook slechts lokaal bekende opvolgers van de baron. Zo ontstonden in Amerika cycli rond de Indianen-doder Davy Crocket, de Mississippi-schipper Mike Fink, de houthakker Paul Bunyan en zijn blauwe os, Gib Morgan, de olieboorder, de pionier Abraham ‘Oregon’ Smith en talloze anderen. Bekendste leugenbaron in Friesland is Jan Hepkes Wouda, kortweg Jan Hepkes genaamd, een huidenkoopman uit Surhuisterveen (1862-1939). Hij eigende zich niet alleen een groot deel van de klassieke motieven toe - vooral grote-vis-verhalen betrok hij graag op zichzelf - maar hij bedacht blijkbaar ook zelf tientallen leugenverhalen, die nog steeds in Surhuisterveen en wijde omgeving te horen zijn. De Friese verzamelaars Jaarsma (1914-91) en Poortinga (1910-85) ontsloten grote delen van zijn repertoire. De laatste schreef ook een, voornamelijk op dit repertoire gebaseerde, geromantiseerde biografie. In Surhuisterveen is enkele jaren geleden een standbeeld voor Jan Hepkes Wouda opgericht. De geest van Münchhausen waart, gelukkig maar, dus nog altijd rond. Men vergelijke ook nog de »Jongen aan de vossenstaart. jurjen van der kooi teksten: Bürger 1978; Jaarsma 1987, pp. 96-106; Van der Kooi 1979a, nr. 17; Poortinga 1976, pp. 384-398; Poortinga 1979, pp. 384-393; Poortinga 1986; Thomas 1977. |
|