Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdLuilekkerlandOm in Luilekkerland te komen moet men zich door een rijstebrijberg heen eten. Je kunt in Luilekkerland de hele dag luieren, want de (inmiddels spreekwoordelijk geworden) gebraden vogels vliegen je vanzelf in de mond. Er lopen gebraden varkens in het rond met het eetgerei al in hun rug. De huizen zijn er gemaakt van pannenkoeken, wafels en andere lekkernijen (vergelijk »Hans en Grietje).
Het sprookje van Luilekkerland is in essentie geen verhaal met een narratieve plot, maar eerder een opsomming van heerlijkheden, al wordt de vertelling soms wel in de vorm van een utopisch reisverslag gegoten. De kenmerken van het land waar niemand hoeft te werken voor zijn levensonderhoud valt door iedere verteller naar believen in te vullen en uit te breiden: men kan in Luilekkerland het geld van de boom schudden. De wind geurt er naar bloemen. Als het er sneeuwt, is het poedersuiker. Uit fonteinen vloeit de wijn rijkelijk. Men kan er baden in levensbronnen, waardoor bejaarden weer jeugdig worden. Op het befaamde schilderij over Luilekkerland van Pieter Brueghel uit 1567 zien we de ridder, de lansknecht, de boer en de geleerde gestrekt liggen te midden van spijzen en dranken. Een gebraden varken en een gedopt ei lopen er rond met een mes in zich gestoken. In de verte zien we de melkzee met een bootje erin, en iemand die zich met een houten lepel zojuist door de brijberg (toen nog van boekweit) heen heeft gegeten. Twee eeuwen eerder maakte Boccaccio (1313-75) in zijn Decamerone al toespelingen op het zorgeloze leven in een imaginair land waar een berg staat van geraspte Parmezaanse kaas, waar in de beken | |
[pagina 207]
| |
Een gebraden vogel en een gebraden varken, gereed om te worden opgegeten. Illustratie in De Nieuwe Reis naar Luilekkerland, uitgegeven en waarschijnlijk ook vervaardigd door Jan-Baptist Ulrich te Rotterdam, eerste helft 19e eeuw.
witte wijn vloeit en waar men in overvloed macaroni en ravioli te eten kan krijgen (viii, 3). Het zal duidelijk zijn dat 's lands eetgewoonten vaak in het sprookje gereflecteerd worden. Dergelijke verbeeldingen van Luilekkerland dragen alle trekken in zich van een wensdroom. Luilekkerland is een profaan paradijs. Niet zelden echter worden de mededelingen over Luilekkerland door de vertellers gepresenteerd en gerelativeerd als leugens. Het sprookje van Luilekkerland wordt in de vakliteratuur dan ook tot de zogenaamde leugensprookjes gerekend, net als bijvoorbeeld de » Münchhausiaden (at 1889), de » Reusachtige vis (at 1960b) en het » Schip van Sinternuit (at 1960h). In de volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat het sprookje geregistreerd als at 1930, ‘Schlaraffenland (Land of Cokaygne)’. De mondelinge verspreiding van het sprookje is tamelijk beperkt. Naast Noord- en West-Europa vinden we het sprookje in Slovenië en Rusland. Verder is het enkele malen opgetekend in het Midden-Oosten, Afrika, China, Chili, Puerto Rico, en in de Engelse en Spaanse taalgemeenschappen van de Verenigde Staten. De oudste voorstellingen van aardse paradijzen waarin voedsel en drank zich overvloedig aan de mens, die niet hoeft te werken, aanbieden, treffen we aan bij klassieke auteurs als Nikophoon, Pherekrates, Telekleides, Petronius, Lucianus, Ovidius en Herodotus. De wensdroom zelf is derhalve al heel oud. Dat de klassieke teksten de directe bronnen geweest zouden zijn voor de latere Luilekkerland-sprookjes, is evenwel onwaarschijnlijk. Een goed voorbeeld van Luilekkerland als leugensprookje treffen we in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm onder de titel ‘Das Märchen vom Schlauraffenland’ (nr. 158). Ook hierin komen heerlijkheden aan bod, zoals de warme pannenkoeken die aan een lindeboom groeien. Verder is er sprake van een rivier van honing. Maar de onmogelijkheden overheersen en lang niet alle elementen uit dit leugensprookje komen het luie leven van de mens ten goede. Het sprookje vertoont dan ook duidelijk trekken van het populaire thema van de omgekeerde wereld (mundus inversus): de zwakke is sterk, de dieren doen mensenwerk, vrouwen hebben mannelijke eigenschappen enzovoort. Voor hun Luilekkerland-sprookje hebben de gebroeders Grimm zich gebaseerd op het 14e-eeuwse Middelhoogduitse gedicht Sô ist diz von lügenen. Luilekkerland-verhalen zijn ons in de Lage Landen het vroegst overgeleverd in Middelnederlandse rijmteksten uit de 15e en 16e eeuw. Luilekkerland heet in die gedichten nog ‘Cockaengen’ (Kokanje, vgl. het plaatsje Kockengen in de provincie Utrecht). Het woord stamt uit het Oudfrans en betekent zoveel als ‘het land van de honingkoeken’. De oudst bekende tekst waarin de naam voor- | |
[pagina 208]
| |
Luilekkerland of Het land van Cocagne, schilderij van Pieter Brueghel de Oude, 1567. Alte Pinakothek, München.
komt, is een Latijns lied uit de Carmina Burana (begin 13e eeuw), alwaar opgemerkt wordt: ‘Ego sum abbas cucaniensis’ (Ik ben de abt van Kokanje). Uit ca. 1250 stamt vervolgens het Fabliau de Coquaigne, een komisch Oudfrans gedicht waarin het land nader beschreven wordt. De benaming ‘Luilekkerland’ duikt het eerst op in de Middelnederlandse prozatekst Van 't Luye-Lecker-Landt uit 1546, een bewerking van het Duitse Schlauraffenlandt van Hans Sachs uit 1530. Dit zijn dan - in de optiek van Herman Pleij - de schriftelijke fixaties van oudere mondelinge plattelandsfolklore. Waar in de agrarische samenleving harde arbeid en immer dreigende hongersnood centraal stonden, kon Luilekkerland uitgroeien tot het gedroomde aardse paradijs, waar men nooit hoefde te werken en naar believen kon eten en drinken. Er is zelfs wel, door de Italiaanse literatuurhistoricus Camporesi (geciteerd door Pleij), beweerd dat de Luilekkerland-voorstelling een rechtstreeks gevolg is van ernstig voedselgebrek en de hallucinaties die daarmee gepaard kunnen gaan. Thans niet langer aanvaard is de suggestie van Poeschel, als zou de voorstelling van Luilekkerland wortelen in het Germaans-mythische Asgard of Walhalla. In de laat-middeleeuwse literaire optekeningen constateren we reeds adaptaties ten behoeve van een burgerlijk publiek. De paradijselijke staat van Luilekkerland wordt uitgewerkt tot de reeds geconstateerde omgekeerde wereld. In die omgekeerde wereld staan regelmatig de mensen die zich het lamlendigst gedragen het hoogst in aanzien. Aldus beginnen de Luilekkerland-teksten uit te | |
[pagina 209]
| |
groeien tot schoolvoorbeelden van hoe het in de echte burgermaatschappij niet moet. De omkering moet in feite burgerdeugden als werklust, gezond verstand, spaarzaamheid en beschaafd gedrag propageren. Luilekkerland is letterlijk het land voor de ‘luye lecker’, de luie lekkerbek, of negatiever geformuleerd: de werkschuwe vreetzak. De 16e-eeuwse prozatekst eindigt niet voor niets met de woorden: ‘Want luy en ledigh noyt deught’. De omgekeerde wereld is de verkeerde wereld. Uit de 17e eeuw stamt het Verhael met den Almanach van het Luylecker-Landt, daermen den kost crijght sonder wercken, gedrukt te Antwerpen door Jacob Mesens. Dit is een miniboekje met niet minder dan tien houtsneden. Het boekje bevat twee gedichten, waarvan de eerste getiteld is Broeder Luyaert, patroon van 't Luy-Leckerlandt. In dit gedicht richt een jonge drinkebroer en vreetzak die lijdt aan ‘luyatica’, de luiheidsziekte, zich tot zijn schutspatroon Heer Luyaert. Het tweede gedicht, getiteld De Figuere van het Luy-lecker Landt, is een spot-ordonnantie waarin het Luilekkerland beschreven wordt. De tekst heeft gefunctioneerd in de vastenavondviering, want er wordt beschreven dat het feest, waarvoor men wordt uitgenodigd, begint ‘op den Vasten-avondt dach’ (vs. 17). Tijdens dit feest worden de burgerlijke waarden tijdelijk op hun kop gezet. Een 18e-eeuwse volksprent met de titel Wie luy en lecker is die moet na 't Leckerlandt, gedrukt te Amsterdam door de Erven van weduwe Gysbert de Groot, baseert zich tamelijk letterlijk op het gedicht van Sachs en opent meteen met de verzen: ‘Een Contreye isser die heet Luy-Leckerland / Dat is de luye Deughnieten wel bekant’ (vs. 1-2). Als positieve eigenschap wordt leugenachtigheid in Luilekkerland bijvoorbeeld beloond: ‘Voor eenen grooten leugen geeft men een kroone’ (vs. 70). De allerluiste persoon wordt er koning. En:
Al die daer is wild / en uytsinnigh /
Grof / ruygh / bot / en onverstandigh /
Word daer gemaeckt tot eenen Vorst.
(vs. 83-85)
Maar wie aan het werken slaat, wordt uit het land verbannen. In een 18e-eeuwse Friese almanak vernemen we nog dat men in Luilekkerland ongebreideld kan zuipen, dat de domkoppen er worden geëerd en de vechtersbazen geridderd. Voor iedere scheet die men er laat, ontvangt men een financiële beloning. Een 19e-eeuwse Friese versie van het sprookje meldt dat de leugenaar en de vleier in hoog aanzien staan, dat criminelen in de adelstand worden verheven, en dat wie de brave mensen besteelt in het opperbestuur wordt opgenomen. Eerlijke mensen krijgen er straf, en ijverige en verstandige personen worden uit het land verbannen. Dit alles nog geheel in de traditie van de 16e-eeuwse teksten over Schlauraffenlandt en Van 't Luye-Lecker-Landt. Eveneens in de 19e eeuw vertelt de Vlaamse landbouwer en visser Jef M., woonachtig in Mariakerke aan de Schelde, zijn versie van het Luilekkerland-sprookje. Hij vertelt over twee aartsluie mannen die na een moeizame tocht door de rijstebrijberg het Luilekkerland bereiken, waar de straten met frikadellen geplaveid blijken te zijn. Er leven kleine mannetjes, die op de vlucht slaan voor de twee reuzen. In Luilekkerland lopen natuurlijk ook weer de gebraden varkens rond, met mes en vork al in hun rug. De twee mannen eten en drinken er zoveel, dat ze uiteindelijk te vadsig worden om nog op hun benen te kunnen staan. Op dat moment komen de kleine mannetjes weer tevoorschijn en ze gooien het tweetal in een | |
[pagina 210]
| |
modderrivier, waarna de twee luie mannen naar hun eigen land terugdrijven. Het is duidelijk dat de verteller hier een moreel standpunt inneemt tegen de luiheid. Het voorafgaande impliceert niet dat de Luilekkerland-thematiek zonder (burgerlijk) moralisme ondenkbaar is geworden. In een in de 17e en 18e eeuw populair lied over Luylekker-land, afgedrukt in het Groot Hoorns, Enkhuyzer, Alkmaarder, Edammer en Purmerender Liede-Boek, ontbreekt de belerende toon nagenoeg volkomen. Zeker naarmate het beschavingsoffensief zijn vruchten begint af te werpen, het onderwerp langzaam maar zeker naar de kinderkamer verdwijnt en - tot slot - expliciet moralisme uit de mode begint te raken, zien we de belerende trekken uit de Luilekkerland-teksten verdwijnen. Werner Wunderlich bespeurt wat de 19e en 20e eeuw betreft een tendens tot ‘Verharmlosung’. Daarmee doelt hij niet alleen op het feit dat de normatieve angel uit het verhaal wordt gehaald, maar ook dat de grovere elementen worden weggewerkt. Op 18e- en 19e-eeuwse volksprenten van Luilekkerland zien wij regelmatig weer louter de heerlijkheden afgebeeld: een overvloed aan slaapgemak, voedsel, drank en... tabak! In het kinderboekje De nieuwe reis naar Luilekkerland, in de eerste helft van de 19e eeuw uitgegeven door Jan-Baptist Ulrich te Rotterdam, passeren zonder zedenles de volgende elementen de revue: de rijstebrijberg, de os die pannenkoeken kakt en de boom die stroop verschaft, het paardje dat geld schijt (vergelijk » Tafeltje dek je, at 563) en de boom waar dubbeltjes aan hangen, het gebraden varken, de gebraden eendenbout en de gebraden appelen, de wijnfontein, de ezel die vijgen kakt, de banketboom en de gratis speelwagen. Ook bij 20e-eeuwse Friese vertellers als Roel Piters de Jong, Siebren Tiemersma, Martje de Vries, Ebel Zijlstra, en Gerlof en Wobbigje Wiersma - hun (soms fragmentarische) verhalen werden opgetekend door Ype Poortinga - is Luilekkerland weer bovenal het sprookjesachtige land van melk en honing geworden. In de loop der tijden heeft Luilekkerland zich in wisselende gedaantes gepresenteerd. Luilekkerland kan het gefantaseerde, ongecompliceerde aardse paradijs zijn, maar het kan evengoed een gelogen oord zijn waarin zich allerlei ongerijmdheden afspelen. Tevens is het thema van Luilekkerland in het verleden voor moralistische doeleinden ingezet om de maatschappelijke wenselijkheid van nijverheid en deugd te benadrukken. theo meder teksten: Braekman 1993; De Keyser 1956; khm nr. 158; De Meyer 1960; Poortinga 1979, pp. 378-380. |
|