Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe maankaasDe vos valt in een put die met twee emmers bediend moet worden: als men de ene laat zakken, komt de andere omhoog. Het is nacht en de maan staat recht boven de put. Dan komt de wolf voorbij en vraagt nieuwsgierig aan de vos wat hij daar beneden doet. Deze wijst op de weerspiegeling van de maan en beweert dat deze een kaas is, die in het water drijft. Hij haalt de hongerige wolf over in de bovenste emmer af te dalen; zelf wordt hij zo met de andere omhooggetakeld. De wolf laat hij achter bij zijn maankaas. | |
[pagina 211]
| |
Dat de weerschijn van iets in het water voor het weerspiegelde zelf of iets dat daar sterk op lijkt gehouden wordt, is een oud en geliefd volksverhaalmotief, dat zowel in de oriëntaalse als in de Europese vertelculturen een belangrijke rol speelt en in verschillende verhaaltypen een plaats heeft gekregen. Het symboliseert, aldus Robert van Gulik, het verlangen van de mens naar datgene wat wij nimmer zullen bereiken, maar dat ons toch nooit zal verlaten. In de middeleeuwen vond dit motief een specifieke toespitsing in de zich dan ontplooiende cyclus verhalen rondom de slimme vos en de domme wolf, waarbij er drie redacties kunnen worden onderscheiden: (a) De vos maakt de wolf wijs dat de zich in een water (bron) weerspiegelende maan een kaas is en laat hem erin zakken. (b) Een uitbreiding van (a), hierboven samengevat (at 32, ‘The Wolf Descents in the Well in One Bucket and Rescues the Fox in the Other’). (c) Hierin (een eenvoudiger redactie) speelt de vos niet mee, maar stort de begerige wolf zich uit eigener beweging op de ‘kaas’ (at 34, ‘The Wolf Dives into the Water for Reflected Cheese’). In (b) is lang niet altijd sprake van een kaas, maar kan de vos ook met andere lekkernijen in het vooruitzicht de wolf in de put lokken. Zo ook in de in het 14e-eeuwse dierenepos Reinaerts Historie (vs. 6405-6445) verwerkte variant, waarin de vos de wolvin veel vis voorspiegelt en vervolgens met het spreekwoord ‘Het is der wereld loop, dat een gaat op en d'ander neder’ in de put laat zitten. Dit spreekwoord duikt ook in jongere, vooral in Duitse varianten nog regelmatig op. (a/b) Stamt waarschijnlijk uit de Europeesjoodse traditie. De eerste volledige tekst vinden we bij Rashi (rabbi Shelomo Itzhaki van Troyes, 1040-1115). Een eigen weg ging deDe wolf en de vos bij de waterput. Houtsnede uit een Spaanse editie (1489) van de fabels van Aesopus.
variant, die de in 1106 gedoopte joods-Spaanse geneesheer Petrus Alphonsus gaf in zijn befaamde, sterk op oriëntaalse voorbeelden leunende Disciplina clericalis (nr. 23). Hier wordt de wolf in de put gelokt door de vos, die als scheidsrechter optreedt in een geschil tussen een boer en een wolf. Ogemeend, slechts bij wijze van spreken, heeft de boer zijn dwarse os toegewenst, dat het beest in de klauwen van de wolf zal komen, waarop de wolf wil dat de boer dit ook waarmaakt (» Ondank is 's werelds loon). In het Middelnederlands vinden we deze redactie in Dye hystorien ende fabulen van Esopus (1485) en Van Esopus leven en Esopus fabulen (1546). De simpele (c)-redactie lijkt de oudste. Deze vinden we voor de eerste keer in een handschrift met een aan Romulus (ca. 400) toegeschreven bewerking van fabels uit de Aesopische traditie. De dierfabel van de maankaas bleef populair in literaire bewerkingen - ik noem slechts ‘La loup et le renard’ van La Fontaine (1621-95) uit 1679 (Fables choisies, xi, 6) - en heeft ook bijna wereldwijd een vaste plaats in de mondelinge overlevering gekregen. Vaak wordt zij daarin verbonden met andere verhalen uit de vos-wolf-cyclus. Zo in Vlaanderen en - in mindere mate - ook in Nederland, waar zij tot | |
[pagina 212]
| |
dusverre alleen een enkele maal in Friesland werd opgetekend. Bekender evenwel, ook hier, werd het maankaas-motief met mensen in plaats van dieren als handelingsdragers (at 1336, ‘Diving for Cheese’). Het wordt dan meestal gecombineerd met het vaak ook in andere verhaaltypen ingebedde kluchtmotief van de menselijke keten (at 1250, ‘Bringing Water from the Well’). De inwoners van een bepaalde plaats die traditioneel als dom en achtergebleven worden afgeschilderd (» Kamper Uien en Dokkumers) of representanten van een dito groep mensen (in Nederland meestal de poepen of hannekemaaiers, Duitse varende lieden, seizoen- en gastarbeiders, die het hier vanaf de 17e eeuw in het humoristische volksverhaal moesten ontgelden) zien in een bron (onder een brug) de weerspiegeling van de maan voor een kaas of goud aan en proberen deze (dit), aan elkaar hangend, op te vissen. De bovenste laat even los om in de handen te spugen en zo tuimelen ze in het water. Deze combinatie van maankaas en menselijke keten schijnt zelfs nog ouder dan de fabel van de vos, de wolf en de maankaas en lijkt van oriëntaalse herkomst. In de zogenaamde Tripitaka, een Chinese verzameling van uit het Sanskriet vertaalde boeddhistische geschriften, vinden we in de 5e eeuw al een verhaal over apen, die een keten vormen om de maan uit een bron te redden. Als de tak waaraan ze hangen breekt, vallen ze erin. Verhalen met dit keten-motief, waarbij de bovenste om een of andere dwaze reden loslaat, zijn bijvoorbeeld ook te vinden in de Indische, aan Somadeva toegeschreven Kathasaritsagara (De oceaan van sprookjesstromen), een van 's werelds grootste, in de 10e eeuw te dateren verhalenboeken. In Europa wordt de menselijke keten voor het eerst met het opvissen van de maan gecombineerd door de Neurenberger schoenmaker en Meistersinger Hans Sachs (1494-1576): de inwoners van Fünsing zien bij hem de maan voor een kaas aan (1546). Waarschijnlijk toch wel vanuit Europa heeft deze klucht - daarbij geholpen door menige literaire bewerking - zich over vrijwel de gehele wereld in de mondelinge overlevering vastgezet. Vooral in Duitsland en Nederland bleek zij zeer geliefd. In de beide Limburgen wordt dit bijvoorbeeld van de inwoners van Eijs verteld; in Friesland, waar zij tot de bekendste volksverhalen gerekend moet worden (45 keer werd zij er vanaf 1858 opgetekend) en in Groningen en Noord-Holland zijn veelal de poepen hier slachtoffer van de humor. De oudst bekende Nederlandse tekst is een berijming in het anonieme anti-Duitse schotschrift Hans Hannekemaaijers kluchtige lotgevallen en ontmoetingen op zijn reis naar en door Holland, dat in 1827 voor het eerst in Groningen werd gedrukt en dat wel aan de Groninger bijgeloofbestrijder Maarten Douwes Teenstra (1795-1864) wordt toegeschreven. jurjen van der kooi teksten: De Haan 1974, pp. 159-160; Hans Hannekemaaijer 1978, nr. 34; De Meyere 1925-33, iii, p. 68; iv, p. 55; De Mont/De Cock 1925, p. 63; Poortinga 1976, pp. 288-289; Poortinga 1978, pp. 113-114; Poortinga 1979, p. 219; Roeck 1980, pp. 12-14, 176; Sinninghe 1938, pp. 82-83. |
|