Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
De magische vluchtEen rijke vader zet zijn zoon Arthur ertoe aan om de avonden door te brengen met kaartspelen om geld met zijn vrienden. In eerste instantie bekommert de vader zich er niet om dat Arthur steeds geld verliest, maar op een dag geeft hij zijn zoon de opdracht om te winnen, anders mag hij niet meer thuis komen. Onderweg naar zijn kaartvrienden krijgt de terneergeslagen Arthur van een heer, die zich de koning van Zevenbergen noemt, een magisch spel kaarten, waarmee hij altijd zal winnen. Arthur moet evenwel beloven dat hij het spel na een jaar komt terugbrengen. Na een jaar lang geluk met het kaartspel gaat Arthur op zoek naar deze koning van Zevenbergen. Hij trekt door een groot bos en krijgt onderdak bij een kluizenaar die macht heeft over het zwemmend gedierte. De kluizenaar noch diens vissen kunnen hem de weg wijzen. Arthur moet doorreizen naar de broer van de kluizenaar, die gebiedt over het lopend gedierte. Maar ook deze kluizenaar en zijn dieren weten de weg niet. En de derde en oudste kluizenaar-broer, die meester is over het vliegend gedierte, kan hem evenmin helpen. Alleen de struisvogel weet de weg. Arthur mag op de rug van de struisvogel meevliegen en moet hem onderweg vlees voeren telkens als hij kwaakt. Het vlees is op als het kasteel van de koning in de verte in zicht komt. Arthur moet een stuk uit zijn eigen bil snijden om de vogel te kunnen voeren. Na de landing ziet Arthur in de kasteelvijver drie zwanen zwemmen. De struisvogel weet dat het de drie prinsessen zijn, die zich in zwanen kunnen veranderen. Op advies van de struisvogel steelt Arthur hun kleding en geeft die pas terug als de jongste en mooiste dochter hem bij de koning introduceert. Dan geeft Arthur het kaartspel terug aan de koning. De volgende ochtend draagt de koning hem een onmogelijke taak op: Arthur moet een heel bos omkappen. Het gereedschap dat hij meekrijgt is van glas en breekt dus spoedig. Arthur barst in huilen uit, maar als de jongste dochter, Hortense geheten, zijn middagmaal komt brengen, laat zij hem inslapen op haar schoot en klaart vervolgens met magie zelf de klus. Ook de volgende opdracht, het planten en oogsten van wijngaardranken, wordt door de toverende Hortense tot een goed einde gebracht. Arthur moet nu nog een derde en laatste opdracht volbrengen, waarna hij met een van de prinsessen mag trouwen: hij moet daartoe een diamanten ring uit de vijver halen. Hortense vertelt Arthur wat hij moet doen: hij moet haar doden, in kleine stukjes snijden en alles in de vijver gooien. Arthur doet dit met tegenzin, maar even later verschijnt Hortense weer levend uit het water met de diamanten ring. Er ontbreekt alleen een stukje van haar pink: het topje is na het snijden niet in het water terechtgekomen. Wanneer Arthur vervolgens geblinddoekt zijn bruid mag uitkiezen, kan hij dankzij het ontbrekende vingerkootje driemaal Hortense kiezen. Ze trouwen, maar moeten midden in de nacht te paard vluchten voor de jaloezie van de zusters. De vader doet een poging om het paar te achterhalen. Hij volgt hen als een donderwolk, maar Hortense tovert het paard en zichzelf snel om tot een kapel en een Mariabeeld. Arthur wordt een biddende man die slechts zegt: ‘Bid voor mij.’ De vader herkent hen niet, maar thuisgekomen doorziet de moeder de list en stuurt de vader opnieuw uit. Nu verandert het paard in een akker, Hortense in een ploeg en Arthur in een boer, die steeds herhaalt: ‘Een boer is een beest.’ Wederom laat de vader zich om de tuin leiden, | |
[pagina 214]
| |
De jongeman op zijn vlucht geconfronteerd met het gedierte van de zee. Tekening van Christine van der Heide-Schneider in: Y. Poortinga, It fleanend skip. Fryske folksforhalen forteld troch Steven de Bruin. Baarn/Ljouwert 1977.
| |
[pagina 215]
| |
maar zet op aansporing van de moeder voor een derde maal de achtervolging in. Het paard verandert in een meer, Hortense in een schip en Arthur in een schipper. De vader dreigt het water uit het meer te drinken, maar een stem waarschuwt hem: Hortense zal het water in zijn maag laten koken. Nu geeft de vader de strijd op, want hij ziet in dat zijn dochter over meer toverkracht beschikt dan hij. Arthur durft niet plompverloren met Hortense bij zijn ouders aan te komen. Zij huurt zolang een kamer en waarschuwt Arthur dat hij zich door niemand moet laten kussen, want dan zal hij de herinnering aan zijn avonturen verliezen. Arthur wordt door zijn ouders met blijdschap onthaald, maar hij laat zich niet kussen. Als hij evenwel slaapt, wordt hij door zijn tante gekust, en de volgende ochtend is hij Hortense vergeten. Als Arthur 's avonds met zijn vrienden optrekt, komen zij langs het raam van Hortense. De vrienden zijn gecharmeerd van Hortenses schoonheid, en twee avonden achtereen nodigt zij een vriend binnen. Zodra een jongen binnen is, schakelt zij hem met magie voor de hele nacht uit. De derde avond komt Arthur bij haar, en spoedig herinnert hij zich zijn avonturen. De volgende dag stelt hij Hortense aan zijn ouders voor als zijn vrouw, waarna er uitbundig feest wordt gevierd.
Aldus verloopt globaal het sprookje van de Magische vlucht, hier samengevat naar een 19e-eeuwse Vlaamse versie. Het is een fraai uitgewerkte versie met veel getalsymboliek en magie, waar ook nog eens kunstig elementen uit het sprookje van de » Man zoekt zijn verdwenen vrouw (at 400) zijn ingevlochten. Het sprookje van de Magische vlucht kenmerkt zich door een veelheid van mogelijke variaties, en staat in de volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson geregistreerd als at 313, ‘The Magic Flight’ of ‘The Girl as Helper in the Hero's Flight’. Het sprookje kent, mede door zijn vele subtypes (naast at 313 onderscheidt de catalogus at 313a-j), een zeer wijde verspreiding en is gevonden op vrijwel alle continenten. De kern van het sprookje - het deel dat uitmondt in de magische vlucht - wordt wel verondersteld van Aziatische origine te zijn. Levin ziet daarentegen kiemen van het at-313-sprookje in 4000 jaar oude brokstukken van een Sumerische vertelling over de herder Etana. Het sprookje staat vanaf 1815 ook in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm: als ‘De beiden Künigeskinner’ (nr. 113). Het sprookje is gesteld in het Nederduitse dialect van de vertelster Ludowine von Haxthausen uit Paderborn. De hele introductie met het kaartspel en de tocht langs de kluizenaars ontbreekt in de Grimm-versie. In plaats daarvan achtervolgt de held op de jacht een magisch hert, dat op een gegeven ogenblik verandert in een koning, die hem meeneemt naar zijn kasteel. De jongen wordt op de proef gesteld: hij moet driemaal de nacht wakend doorbrengen in de slaapkamer van een van de drie dochters. Om hem te controleren zal de koning hem elk uur roepen, en telkens moet hij antwoorden. De beloning zal een huwelijk zijn, de straf de dood. De dochters slagen er echter in om een heiligenbeeld te laten antwoorden voor de jongen. Twee van de drie opdrachten die de held nadien krijgt, zijn bij de gebroeders Grimm ook anders. Hij moet een bos kappen, een vijver uitbaggeren en met vis vullen, en een berg van doornstruiken ontdoen en er een slot op bouwen. De jongste dochter verricht de taken niet zelf door toverij, maar laat de opdrachten door aardmannetjes uitvoeren. Zodra de held | |
[pagina 216]
| |
en de jongste dochter vluchten, moeten zij zich respectievelijk veranderen in een doornstruik en een roos, een kerk en een pastoor, en een vijver en een vis. De derde keer is het de moeder die het tweetal wil achterhalen. Zij dreigt de vijver leeg te drinken, maar wordt er misselijk van. Dan geeft zij zich gewonnen en schenkt haar dochter drie magische walnoten. Als de jongen haar na een kus vergeten is en met een andere vrouw dreigt te gaan trouwen, haalt de prinses uit twee walnoten mooie jurken. Zij krijgt entree aan het hof en mag voor de deur van de held de nacht doorbrengen. Uiteindelijk hoort de jongen haar geweeklaag en herinnert zich alles weer. Het paar trouwt, nadat het meisje uit de derde walnoot een mooie trouwjurk heeft gehaald. Het motief van de vluchtende jongelingen die via magie een metamorfose ondergaan (struik en roos, vijver en eend enzovoort) om hun achtervolgers te misleiden, treffen we eveneens aan in het Grimm-sprookje ‘Fundevogel’ (nr. 51). En ook in andere Grimmsprookjes vinden we elementen uit de Magische vlucht terug: ‘Der liebste Roland’ (nr. 56), ‘Der Okerlo’ (nr. 70a), ‘Die Wassernixe’ (nr. 79), ‘Die wahre Braut’ (nr. 186) en ‘Der Trommler’ (nr. 193). Van de Magische vlucht wordt aangenomen dat het een van onze oudste sprookjes is. Er is wel gewezen op de overeenkomsten tussen enerzijds het sprookje van de Magische vlucht en anderzijds de Griekse Argonautensage van Jason en Medea. De sage vertelt hoe Jason en zijn Argonauten in Kolchis aanleggen om de koning het Gulden Vlies te ontnemen. De koning stelt Jason op de proef, en dankzij de toverij van de verliefde koningsdochter Medea slaagt hij erin om twee woeste stieren het land te laten ploegen, drakentanden te zaaien en de uit de aarde groeiende strijders te verslaan. Vervolgens laat Medea met toverkunst de draak inslapen die het Gulden Vlies bewaakt. Na de verovering van het Vlies neemt Jason Medea mee naar Griekenland om zijn bruid te worden. De achtervolgende schepen van de woedende vader worden afgeschud. Als Jason thuisgekomen de troon niet kan veroveren, leeft hij een tijdlang met Medea in ballingschap. Later verdenkt Medea haar man van overspel; zij doodt haar rivale en haar twee eigen kinderen, waarna zij op een drakenwagen de lucht inrijdt. Jason pleegt zelfmoord van verdriet. Alhoewel er op het niveau van de motieven duidelijk overeenkomsten bestaan tussen de Magische vlucht en Jason en Medea, is niet onomstotelijk bewezen dat de Griekse sage in zijn geheel als bron heeft gefungeerd voor het sprookje. Juist het cruciale element van de metamorfosen tijdens de vlucht ontbreekt in de sage van Jason en Medea. Ook het slot waarin de geliefden elkaar verliezen en weer hervinden, komt in de Griekse sage niet voor, maar dit gegeven is minder representatief voor het sprookje van de Magische vlucht. Er zijn overigens nog meer vroege voorbeelden te noemen met motief- en plot-overeenkomsten: er kan gewezen worden op de Griekse mythe van Frixos en Helle, op een Japanse mythe uit de Kojiki (8e eeuw), op een verhaal uit de Indische Kathasaritsagara (11e eeuw) en een Deense vertelling van Saxo Grammaticus (12e eeuw). In de Pentamerone (1636) van Giambattista Basile komt vervolgens het sprookje van de Magische vlucht in twee versies voor, en wel in de verhalen ‘La palomma’ (ii, 7) en ‘Rosella’ (iii, 9). Het is bepaald denkbaar dat deze literaire verhalen een belangrijke schakel hebben gevormd in de mondelinge overlevering, zeker in het gebied rond de Middellandse Zee. In ‘La palomma’ (De duif) komt een prins met zijn jachtstoet bij het huis van | |
[pagina 217]
| |
een oude heks. Als zij om een weddenschap met stenen naar een pan met bonen gooien, ontsteekt de heks in woede en spreekt een vervloeking over de prins uit: hij zal verliefd worden op de dochter van een heks, en daardoor de nodige ontberingen moeten doorstaan. Inderdaad ontmoet de prins spoedig een meisje in het bos, op wie hij verliefd wordt. Haar moeder is een heks, die hem een drietal opdrachten geeft: hij moet een stuk land ploegen en zaaien, een grote hoeveelheid hout hakken en een grote regenbak reinigen. Haar dochter Filadoro verricht zijn taken op magische wijze. Daarna vluchten ze, waarop de moeder een vloek uitspreekt (een achtervolging blijft uit): bij de eerste kus zal de prins zijn geliefde vergeten zijn. Inderdaad is de prins haar vergeten zodra zijn moeder hem kust. Er wordt een bruiloft met een andere vrouw georganiseerd. Filadoro weet echter werk in de keuken van het hof te krijgen. Zij verstopt een duif in een taart. Als de taart wordt aangesneden, vliegt de betoverde duif eruit, die de prins vermanend toespreekt: hij is zijn geliefde toch niet vergeten? Dan herinnert de prins zich alles weer, en uiteindelijk trouwt hij met Filadoro. In ‘Rosella’ wordt prins Pauluccio ontvoerd om de sultan te genezen: volgens de artsen moet de sultan namelijk een bad nemen in het bloed van de prins. Rosella, de sultansdochter, wordt echter verliefd op de prins en helpt hem ontvluchten met gebruikmaking van magie (de drie proeven ontbreken). Een achtervolging door de moeder wordt afgeslagen. Thuis vergeet de prins zijn Rosella spoedig. Zij ontvangt 's nachts minnaars die zij met haar magie de hele nacht eenzelfde handeling laat uitvoeren (deur sluiten, licht doven, haar kammen), om hen vervolgens weer weg te sturen. De koning roept Rosella ter verantwoording, en zij vertelt van haar avonturen. Nu keert bij de prins de herinnering terug en hij huwt Rosella. Ruim een eeuw ouder en sterk gelijkend op het voorgaande verhaal is de versie in het Libro d'arme e d'amore nomato Mambriano (gedrukt in 1509) van Francesco Bello. Het sprookje van de Magische vlucht is de afgelopen 150 jaar niet alleen in Vlaanderen opgetekend (zo'n twaalf keer), maar ook in de Noordelijke Nederlanden: in 1894 in Gelderland, begin deze eeuw in Groningen (verteller: J. Kuiper, Termunten) en Zuid-Holland, en in 1975 in Friesland (verteller: Steven de Bruin). De meest eigenzinnige variant is de Zuid-Hollandse, in 1904 uit de volksmond opgetekend in Leiden, waarin we ook trekken van het sprookje van » Hans en Grietje kunnen herkennen. In het sprookje gaan twee koningskinderen, broertje en zusje, wandelen in het bos en verdwalen. Ze overnachten in het huisje van een heks, maar worden vervolgens tegen hun zin in het huisje vastgehouden. 's Avonds en 's nachts roept de heks altijd: ‘Kindertjes, ben-jelui wel te bed?’ En de kinderen moeten dan antwoorden: ‘Ja, we zijn hier.’ Op een ochtend hoort het zusje de heks tegen haar man zeggen dat ze het broertje uit de weg moeten ruimen. Gewaarschuwd door het zusje weigert het jongetje zijn vergiftigde pap op te eten. 's Nachts sluipen de kinderen het huisje uit om te vluchten. Het zusje laat spuugjes op de trap achter die kunnen roepen: ‘Ja, we zijn hier.’ Als de heks 's ochtends ontdekt dat de kinderen verdwenen zijn, zet zij de achtervolging in. De kinderen verbergen zich in een kool in het veld. De heks krijgt de kool niet open met haar blote handen; zij gaat een mes halen, en de kinderen vluchten verder. Voor de tweede keer schuilen ze wat later in een kool, en de heks krijgt de kool niet opengesneden omdat het mes te bot is. Weer keert ze naar huis te- | |
[pagina 218]
| |
rug, nogmaals vluchten de kinderen, en nu weten ze het paleis van hun vader te bereiken. De heks stormt met haar mes naar binnen en eist de kinderen op, maar laat zich uiteindelijk met honderd gulden afkopen. Deze sprookjesversie doet zo afwijkend aan omdat er een verschuiving in thematiek is opgetreden: het ‘Leidse’ verhaal heeft jonge kinderen in de hoofdrol en behandelt het onderwerp van de kinderschrik - zie ook sprookjes als » Hans en Grietje (at 327a), »Klein Duimpje (at 327b) en »Roodkapje (at 333). De Magische vlucht daarentegen behandelt in de regel de voorhuwelijkse adolescentenproblematiek. Het sprookje over de Magische vlucht verhaalt in de meeste gevallen namelijk over een held die zich een bruid verwerft - ofwel in de Andere Wereld, of tenminste bij ouders die over bovenmenselijke machten beschikken. De aanleiding voor de ontmoeting met zijn geliefde varieert veelvuldig. Maar vrijwel steeds ondervindt de held na de ontmoeting met de geliefde tegenwerking van één familie of zelfs beide families. De tegenwerking van de bovennatuurlijke schoonfamilie is het krachtigst. Eerst moet de held enkele onmogelijke taken vervullen, dan moet hij met zijn geliefde aan de magische (schoon)ouderlijke macht zien te ontsnappen. Het is in dit geval steeds de geliefde die toont dat ze haar ouders de baas is - naast de truc van de metamorfosen wordt in het sprookje ook regelmatig de toevlucht genomen tot het letterlijk opwerpen van (magische) barrières, zoals bergen, bossen en meren. Zodra het paar zich heeft losgemaakt van de ene ouderlijke invloed, doet zich bij terugkeer in de gewone-mensenwereld regelmatig de invloed van de andere familie gelden. De held wordt dan weer liefdevol door zijn eigen familie ingekapseld, en een kus van een familielid (zijn moeder, zijn tante enzovoort) maakt dat hij zijn geliefde vergeet. De eigen familie komt vervolgens vaak met een andere huwelijkskandidate op de proppen. Net op tijd weet de geliefde het gearrangeerde huwelijk te verijdelen. Het wordt duidelijk dat de held zich dan ook aan de invloed van zijn eigen familie moet ontworstelen. Het verbreken van knellende familiebanden blijkt een voorwaarde te zijn voor het aangaan van een nieuwe band: het huwelijk waarin het sprookje uitmondt. Aarne beperkt zich in zijn interpretatie tot de kern met de vlucht in het sprookje. In zijn optiek hebben we in oorsprong waarschijnlijk te maken met een vertelling van een bezoek aan en een vlucht uit de onderwereld met medeneming van een geliefde overledene. theo meder teksten: Basile 1909, i, pp. 321-346 en 525-541; Boekenoogen 1901-02, pp. 119-125; Boekenoogen 1904, pp. 244-249; Gittée 1888; Huizenga-Onnekes 1930, pp. 110-115; khm nr. 113 (en 51, 56, 70a, 79, 186, 193); Poortinga 1977, pp. 25-32. |
|