Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdTafeltje dek jeDrie zoons, die niet langer door hun arme oude vader kunnen worden onderhouden, moeten de wereld in trekken en een ambacht leren. De eerste zoon wordt meubelmaker en krijgt, als zijn leertijd erop zit, van zijn meester een tafeltje mee. Het is een bijzonder tafeltje, want na het uitspreken van de spreuk ‘Tafeltje dek je’ staat de tafel gedekt met de heerlijkste spijzen en dranken. Als de jongen naar het huis van zijn vader terugkeert overnacht hij in een herberg, waar hij aan de gasten toont hoe het tafeltje werkt. 's Nachts verruilt de doortrapte waard het wondertafeltje voor een ander, en daar komt de jongen nietsvermoedend mee thuis. De zoon wil het tafeltje aan zijn vader demonstreren, maar tot diens teleurstelling gebeurt er niets. De tweede zoon is molenaar geworden en ontvangt bij zijn afscheid van zijn leermeester een ezel. Deze ezel heeft ook iets bijzonders: als hij op een doek geplaatst wordt, rollen er na het uitspreken van de woorden ‘Ezeltje strek je’ goudstukken uit zijn achterwerk. Ook de tweede zoon aanvaardt de terugreis naar zijn vaderlijk huis. Hij overnacht in dezelfde herberg en betaalt met goud dat de ezel hem in de stal verschaft. De waard heeft dit echter gezien, en 's nachts verwisselt hij de wonder-ezel voor een gewoon exemplaar. Thuisgekomen vertoont deze ezel uiteraard niet de verwachte kunsten, tot teleurstelling van vader en zoon. Per brief wordt aan de derde zoon melding gemaakt van de tegenslagen. Deze derde zoon, die houtbewerker is geworden, krijgt van zijn meester een knuppel in een zak mee. Na het commando ‘Knuppel uit de zak’ ranselt de knuppel een boosdoener af, totdat het commando ‘Knuppel in de zak’ weerklinkt. Met deze wonderknuppel vertrekt de broer naar de herberg, waar hij tegenover de waard suggereert dat hij iets heel bijzonders bezit. Die nacht tracht de waard hem de zak afhandig te maken, maar de jongen is op zijn hoede en roept op het cruciale moment: ‘Knuppel uit de zak’. De waard wordt afgeranseld, en de jongen laat de knuppel pas ophouden als de waard belooft om het tafeltje-dek-je en de goud-ezel terug te geven. Met het tafeltje, de | |
[pagina 361]
| |
Ezeltje strek je, zoals getekend door Anton Pieck en afgedrukt in: Sprookjes van de Efteling. Den Haag 1978.
ezel en de knuppel keert de derde zoon terug naar zijn vader. Na de juiste spreuken dekt het tafeltje zich en levert de ezel zijn goud af. Vanaf dat moment kunnen de vader en zijn zoons in weelde leven.
Dit is in het kort de inhoud van het wondersprookje van Tafeltje dek je. Bij Aarne en Thompson staat het sprookje geregistreerd als at 563, ‘The Table, the Ass, and the Stick’. Het sprookje kent een ruime verspreiding over Europa, maar is ook gevonden in India en Oost-Azië, in Afrika, het Midden-Oosten, en in Noord- en Zuid-Amerika. Het sprookje kan uiteraard de nodige variaties vertonen. Zo kan de schenker van de tovergiften ook de hemelportier Petrus zijn, of de duivel, de wind of een slang. De held kan Petrus bereikt hebben door in een bonenstaak te klimmen die tot in de hemel reikt (een motief dat in het wondersprookje en ook in het leugenverhaal telkens weer opduikt). Het aantal tovergiften kan variëren van één tot vier. Het magische tafeltje kan ook een doek, een fles of een ransel zijn. De magische ezel kan een haan, een paard, een eend, een schaap, een bok en dergelijke zijn. De formule kan variëren: ‘Rinkeldekinkel’, ‘Ezeltje schijt geld’, ‘Schaapje, schaapje schud je’, ‘Ezelke zweet geld’, ‘Paertje-paertje-skijtchelt’ enzovoort. Soms verschaft de ezel edelstenen in plaats van goudstukken. Uit de zak kunnen ook mannen met knuppels tevoorschijn komen, en in Vlaanderen is het soms een bol die begint te ranselen na het commando ‘Bolle speel uw rolle’. Het avontuur hoeft niet per se drie broers te overkomen, maar kan ook door één personage beleefd worden. Verondersteld wordt dat het sprookje is ontstaan in Zuid-Europa, en dat het oorspronkelijke verhaal drie tovergiften heeft bevat. De held ontvangt de eerste twee gaven van een machtig wezen. Nadat de giften hem ontstolen zijn, | |
[pagina 362]
| |
klaagt hij bij het machtige wezen, dat hem een knuppel schenkt waarmee hij zijn giften herwint. Het sprookje van Tafeltje dek je is ook opgenomen in de Pentamerone (1634-36) van Basile, onder de titel ‘L'Uerco’ (De wilde man). In dit verhaal wordt de domme Anton door zijn moeder het huis uitgezet, waarna hij in dienst treedt bij een wilde bosbewoner. Als beloning ontvangt hij een ezel die bij de woorden ‘arre caraure’ (hup kak) edelstenen uit het achterwerk laat vallen. Na van de wonder-ezel, en later ook nog eens van een toverservet beroofd te zijn, laat Anton de waard afranselen door zijn magische stok, waarop hij zijn kostbaarheden terugkrijgt, tot blijdschap van zijn moeder. In het (in de 19e eeuw zeer populaire) Deutsches Märchenbuch van Ludwig Bechstein is het sprookje gepubliceerd onder de titel ‘Tischlein deck dich, Esel streek dich, Knüppel aus dem Sack’. Hierin is overigens het poepen van goud door de ezel gekuist tot het niezen van goud. In de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm is het sprookje gepubliceerd onder de titel ‘Tischen deck dich, Goldesel und Knüppel aus dem Sack’ (nr. 36). De vertelster was Johanna Isabella Hassenpflug (1791-1860) uit Kassel, die op het moment van vertellen, in de herfst van 1812, 21 jaar oud was. Zij zou het verhaal van een oude vrouw gehoord hebben, ene vrouw Storch uit de nabijheid van Henschel. In haar versie is het sprookje ingebed in een tweede verhaal. Hierin wordt verteld hoe de drie broers om de beurt hun enige geit moeten hoeden. De geit kan spreken, en verzekert de broers steeds dat zij genoeg gegeten heeft, maar zegt tegen de vader dat zij op het kerkhof tevergeefs naar voldoende voedsel heeft moeten zoeken. Boos zet de vader telkens een zoon de deur uit. Uiteindelijk moet de vader zelf de geit hoeden, en dan komt het bedrog van het dier uit, want het geeft aan de vader dezelfde antwoorden. De man scheert de geit voor straf kaal en jaagt haar met een zweep de wereld in. Hierop volgt dan het sprookje van Tafeltje dek je. Als de zoons weer in weelde bij hun vader leven, wordt verhaald hoe het de geit vergaan is. Het dier verstopt zich angstig in een vossenhol. De vos ziet de vurige ogen en durft het hol niet meer in. De beer belooft de vos te helpen, maar ook hem slaat de schrik om het hart als hij de vurige ogen ziet. Uiteindelijk biedt de bij uitkomst, die de geschoren geit zo hard in haar kop steekt dat zij op de vlucht slaat en nooit meer wordt gesignaleerd (at 212, ‘The Lying Goat’). Deze in- en uitleiding met de leugenachtige geit ontbreken in de versies van Basile en Bechstein, en wordt in onze contreien slechts in enkele Duitse en Vlaamse versies gevonden. Nederlandse versies zijn uit de mondelinge overlevering opgetekend in Noord-Holland, Friesland en Gelderland. Eind 19e eeuw publiceerde J.A. Alberdingk Thijm het sprookje in een literaire vorm, waarbij hij ook de vertelsituatie schilderde waarin een grootmoeder het verhaal aan de kleinkinderen vertelt. De dialogen en het vertelde zijn daarbij gesteld in het ‘Amsterdamsch der deftige burgers van 1825’. Dit sprookje is later nogmaals in bewerkte vorm uitgegeven door J.R.W. Sinninghe, die de vertelsituatie volkomen heeft weggewerkt. De arts Cornelis Bakker (1863-1933), die in Broek in Waterland volksverhalen verzamelde, heeft het sprookje van Tafeltje dek je tweemaal fragmentarisch opgetekend, in 1899 en 1903 (archief pjmi). Een Friese versie uit 1853 werd eind 19e eeuw opnieuw gepubliceerd door verzamelaar Waling Dykstra. In deze vertelling krijgen de broers onderdak bij twee verschillende oude vrouwtjes, die hun het tafeltje en het schaap (dat geld uit zijn vacht kan schudden) | |
[pagina 363]
| |
ontstelen. Domme Jan, de jongste broer, weet de tovergiften terug te krijgen, na het uitspreken van de spreuk:
Knuppels, knuppels, uit den zak!
Sla dat oude wijf op haar jak!
Thuisgekomen willen de broers hun tovergiften weer in bezit nemen, maar Jan brengt hen met de knuppels aan het verstand dat hij ze eerlijk verdiend heeft. De Friese versie die verzamelaar A.A. Jaarsma op 6 april 1974 opgetekend heeft uit de mond van Wytse van Kammen - een voormalig fabrieksarbeider, koopman en los werkman uit Zwaagwesteinde - is niet afhankelijk van de publicatie van Waling Dykstra, maar het rijmende spreukje waarmee de knuppel wordt geactiveerd klinkt wel bekend (archief pjmi):
Kneppel, kneppel, kom út 'e sek
En slach de kastlein ris foar de bek.
Het sprookje is ook geliefd in Vlaanderen en is daar negentien maal uit de mondelinge overlevering opgetekend. Al vanaf de opening op 31 mei 1952 van het sprookjesbos in De Efteling te Kaatsheuvel is daar een beeld te bewonderen van Ezeltje strek je, naar het ontwerp van Anton Pieck. Elders kan men een knuppel zien, die achter tralies met vier sloten in bedwang wordt gehouden, met ook nog eens een zware gevangenis-bal aan het uiteinde. Op de knuppel is een grimmig gezicht te onderscheiden, en het bordje ernaast waarschuwde vroeger: ‘Knuppel uit de zak. Voorzichtig, niet tergen!’ In het sprookjesboek van De Efteling, verlucht met illustraties van kunstschilder Pieck, heeft Martine Bijl het sprookje nogmaals naverteld. Haar versie staat in de traditie van het Grimm-sprookje maar mist het kader van de leugenachtige geit, en eindigt - het tableau op De Efteling indachtig - met de woorden: ‘Maar de knuppel in de zak werd goed op zolder verstopt en nóóit meer gebruikt!’ Het centrale thema in het sprookje over Tafeltje dek je wordt gevormd door het ontvangen, verliezen en herwinnen van de bijzondere tovergiften. De luisteraar wordt gewaarschuwd: hij moet oppassen om waardevolle zaken niet te verliezen aan de hebzucht van anderen. Het sprookje vormt een adequate weerspiegeling van elementaire menselijke noden in het verleden. In onze tijd van supermarkten, sociale uitkeringen en relatief veel politie op straat dreigen we wel eens uit het oog te verliezen dat er vroeger veelvuldig gebrek was aan dagelijks voedsel en drank, aan geld en aan veiligheid (dat wil zeggen bescherming tegen de boze buitenwereld). Lekker eten en drinken is in sprookjes geen doodgewone bezigheid, maar vaak een ultieme traktatie. En onder lekker eten wordt dan geen kaviaar, maar bijvoorbeeld pannenkoeken verstaan. Dat ouders zich in het uiterste geval uit pure armoede van hun kinderen moeten ontdoen, zoals in » Hans en Grietje en in » Klein Duimpje en de reus, is een thema dat niet gespeend is van enig realisme. Honger en geldgebrek zijn eveneens de voedingsbodem voor wensdromen, die in sprookjes narratief gestalte kunnen krijgen. Dromen van » Luilekkerland bijvoorbeeld, waar de gebraden kippetjes je zo in de mond vliegen. Maar ook dromen van magische dingen of dieren die je ongelimiteerd van voedsel en geld kunnen voorzien, zoals in het sprookje van Tafeltje dek je. theo meder teksten: Basile 1909, i, pp. 25-41; Bechstein 1967, pp. 171-178; Bijl 1978, pp. 54-57; Dykstra 1895-96, ii, pp. 52-55; khm nr. 36; Van der Kooi 1979a, nr. 35; Leopold/Leopold 1882, i, pp. 265-268; Poortinga 1979, pp. 26-28; Sinninghe 1942, pp. 51-54; Sinninghe 1978, pp. 86-90. | |
[pagina 364]
| |
studies: Aarne 1911-12; at 563; Van den Berg 1995; bp i, pp. 346-361; em s.v. Tischleindeckdich; Liungman 1961, p. 167; De Meyer 1942, pp. 112-120; De Meyer 1968, pp. 71-72; Scherf 1995, ii, pp. 1198-1201; vdk pp. 342-343; Venmans 1962. |
|