Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe tondeldoosEen soldaat die terugkomt van het oorlogvoeren, ontmoet een heks die hem vraagt of hij in een holle boom wil afdalen - daar kan hij zoveel geld krijgen als hij wil. In de holle boom zijn drie kamers: in de eerste bevindt zich een kist vol kopergeld, bewaakt door een hond met ogen als theekopjes, in de tweede een kist vol zilvergeld en een hond met ogen zo groot als molenstenen. De kist in de derde kamer bevat goudgeld en wordt bewaakt door een hond met ogen zo groot als de Ronde Toren (het Observatorium) van Kopenhagen. Door de honden op het schort van de heks te zetten worden ze echter zo mak als lammetjes, zodat de soldaat in alle rust zijn zakken kan vullen. De heks heeft als tegenprestatie gevraagd of hij een tondeldoos voor haar mee wil nemen die haar grootmoeder daar ooit heeft laten liggen. Buiten aangekomen vraagt de soldaat wat de heks met de tondeldoos van plan is. Als zij weigert hem dat te vertellen slaat hij haar hoofd eraf. Hij neemt niet alleen zijn geld, maar ook de tondeldoos mee. Nu hij een rijk man is, gaat hij naar de dichtstbijzijnde stad en huurt een dure kamer in een sjieke herberg. Als hij hoort over de prinses ter plaatse wil hij haar zien, maar omdat er is voorspeld dat zij met een soldaat zal trouwen en de koning daar niets van wil weten, wordt zij goed bewaakt. De soldaat leeft in stijl verder, totdat zijn geld op is. Hij moet verhuizen naar een armoedig zolderkamertje. Geen van de ‘vrienden’ die hij had toen hij rijk was, komt hem nog opzoeken. Omdat hij zelfs geen geld meer heeft voor een kaars, slaat hij vuur uit zijn tondeldoos. Dan verschijnt ineens de hond met de ogen als theekopjes, die vraagt waarmee hij hem van dienst kan zijn. De soldaat vraagt om geld en in een oogwenk is de hond terug met kopergeld. De soldaat begrijpt nu de werking van de tondeldoos: als hij één keer vuur slaat, komt de reeds genoemde hond, slaat hij twee keer dan komt de bewaker van de zilveren munten en als hij drie keer slaat komt de hond van de goudschat. Hij wenst genoeg geld bij elkaar om weer naar zijn oude woonadres terug te kunnen keren. Zijn oude ‘vrienden’ komen ook weer terug. De soldaat heeft gehoord dat de prinses een schoonheid is en vraagt de kopergeldhond haar te halen, hetgeen deze meteen doet. Omdat het middernacht is, slaapt de prinses. De soldaat kust haar en de hond rent weer terug met haar naar het paleis. 's Ochtends vertelt zij haar ouders haar vreemde droom: ze heeft rondgereden op een hond en een soldaat heeft haar gekust. De koningin besluit dat de komende nacht een hofdame bij de prinses de wacht moet houden, om te achterhalen wat er aan de hand is. Als die nacht de hond weer langskomt, rent de hofdame er achteraan. Ze ziet het huis waar de hond binnenrent, en tekent met krijt een kruis op de deur. De hond merkt dit en zet kruizen op alle deuren in de stad, waardoor men de woning van de soldaat niet meer kan vinden. De koningin verzint een nieuw plan: ze bindt de prinses een zijden zakje gevuld met bloem om haar hals. Ze knipt er een gaatje in zodat de bloem eruit loopt terwijl de prinses wordt vervoerd, en zo een spoor achterlaat. De hond merkt het niet, en de soldaat wordt | |
[pagina 365]
| |
Illustratie van H.J. Ford in. Andrew Lang, The Yellow Fairy Book, 1894. De soldaat heeft de hond met ogen zo groot als theekopjes op het schort van de heks gezet en kan nu ongestoord zijn ransel vullen met kopergeld.
gevonden en gevangengezet. Hij zal de volgende dag opgehangen worden. Tot overmaat van ramp heeft hij zijn tondeldoos op zijn kamer laten liggen. Op de dag van de executie ziet hij een leerjongen langslopen, en geeft hem wat geld om de tondeldoos te halen. Als de soldaat op de ladder voor de galg staat, ten overstaan van de koninklijke familie, de rechterlijke macht, het leger en het volk, vraagt hij of hij nog een laatste wens mag doen. De koning wil niet weigeren, dus de soldaat vraagt of hij nog één pijp mag roken. Dat mag, en de soldaat slaat driemaal vuur, zodat alledrie de honden verschijnen. ‘Help mij, zodat ik niet opgehangen zal worden’, roept hij, waarop de honden de rechters en de raadsheren zo hoog de lucht in gooien dat ze bij het neerkomen in stukken uiteenvallen. Ook de koning en de koningin worden de lucht in gesmeten. Het leger en het volk roepen nu uit dat de soldaat koning moet worden en met de prinses trouwen. Dit gebeurt, en de prinses wordt tot haar tevredenheid koningin. De honden blijven de soldaat dienen.
Aldus verloopt het sprookje van de Tondeldoos zoals dat te vinden is bij Hans Christian Andersen (1805-75), en waarvan de oorspronkelijke titel ‘Fyrtøiet’ luidt. Het sprookjestype staat bij Aarne en Thompson geregistreerd als at 562, ‘The Spirit in the Blue Light’. Het is verspreid over heel Europa; ook zijn er versies bekend uit de joods-oriëntaalse overlevering, uit India en de Verenigde Staten. In de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm is het te vinden onder de titel ‘Das blaue Licht’ (nr. 116). Het is onduidelijk van wie zij het verhaal hoorden; de precieze herkomst van deze versie uit Mecklenburg is niet vastgesteld. Waarschijnlijk werd het verhaal door Hans Rudolf von Schröter in het Hoogduits opgetekend. | |
[pagina 366]
| |
Het sprookje kent verschillende variaties. De typen at 560 (‘The Magic Ring’), 561 (» Aladdin en de wonderlamp) en 562 zijn nauw aan elkaar verwant en worden vaak door elkaar gemengd. De basisplot gaat uit van een jonge man, die meestal door een aanwijzing van een oude vrouw een voorwerp krijgt (een tondeldoos (= aansteker), een boek der zwarte kunst, een fluit enzovoort) waarmee hij een gedienstige geest op kan roepen. 's Nachts wenst hij een prinses in zijn kamer. Zij worden gevonden doordat deuren met krijt gemerkt zijn of erwten uit een scheurtje in een zak een spoor vormen, en de jonge man wordt ter dood veroordeeld. Daar hij de tondeldoos thuis heeft laten liggen, vraagt hij een buitenstaander het voorwerp voor hem te halen. Hij vraagt als laatste wens zijn pijp nog één keer te mogen aansteken. Dat mag, en de geest verschijnt weer en geeft hem alles wat hij wil. Bij Grimm is het sprookje grofweg hetzelfde als bij Andersen, op enkele details na. Zo is er in plaats van de drie honden een klein zwart mannetje dat als helper fungeert. Daarnaast is het vinden van het blauwe licht (het magische voorwerp) de laatste van drie onmogelijke opdrachten. De soldaat vernedert de prinses door haar als zijn huishoudster te laten werken, en er komt geen koningin in het verhaal voor. Maar het meest opmerkelijke verschil is de nadruk die hier gelegd wordt op het sociale onrecht dat de soldaat wordt aangedaan en hoe hij dit, met behulp van het magische voorwerp, wreekt. Reeds in het begin van het verhaal wordt vermeld dat de soldaat de koning jarenlang trouw heeft gediend, maar dat hij door zijn vele verwondingen niet meer aan oorlogen deel kan nemen. De koning stuurt hem hierom weg met de boodschap dat hij hem niet meer kan gebruiken, en dat hij hem daarom geen geld meer geeft. Hij betaalt alleen loon aan mensen die hem daar diensten voor verlenen. De soldaat bevindt zich hierdoor in een zorgelijke positie. De prinses voor zich laten werken is zijn manier van wraak nemen. Als hij in de gevangenis zit vraagt hij aan een passerende soldaat (een sociaal gelijke, Grimm spreekt van ‘einen seiner Kameraden’) of hij zijn blauwe licht wil halen. Als de koning merkt dat hij vermoord zal worden door het mannetje, wordt hij bang. In ruil voor het behoud van zijn leven geeft hij de soldaat zijn koninkrijk en zijn dochter tot vrouw. Het feit dat de koning blijft leven maakt zijn vernedering groter. De triomf van de soldaat is totaal. In Andersens versie van het verhaal wordt de kritiek op de koning niet zo benadrukt. In de verhalen van Andersen, die uit een lage sociale klasse kwam (zijn vader was een schoenmaker en zijn moeder een wasvrouw), zijn de helden ‘sociale klimmers’, die zich met succes van de oude aristocratie ontdoen, zoals de soldaat zich van de koning en de koningin ontdoet en maatschappelijk gelijk wordt aan de prinses, omdat hij met haar trouwt. Wat de voorgeschiedenis van het sprookje betreft: als land van herkomst van (motieven uit) dit sprookje is wel India geopperd. Uit Turkije en de omliggende landen kennen we versies die stammen uit de 15e eeuw. De eerste West-Europese variant is ‘La Preta de lo Gallo’ in de Pentamerone van Basile uit 1634-36 (iv, 1). Hiervoor bestond in Europa al wel het denkbeeld dat het met behulp van de duivel mogelijk was om 's nachts zijn geliefde bij zich te halen. Van Albertus Magnus, een dominicaner monnik en geleerde, werd gezegd dat hij deze mogelijkheden niet uitsloot. En als men bereid is af te zien van het motief van de tondeldoos, dan zou een 13e-eeuwse vertelling uit Zwaben al voor de oudste West-Europese versie kunnen doorgaan. Walde- | |
[pagina 367]
| |
mar Liungman betoogt dat het verhaal is meegekomen met de grote hoeveelheid Byzantijns en oriëntaals materiaal, die in die tijd in de gebieden ten noorden van de Rijn bewerkt werd. Ook stelt hij dat het sprookje sindsdien met nieuw bijgekomen, gelijksoortig materiaal is vermengd. In de oudste overleveringen komt de tondeldoos niet voor. In de 17e eeuw komen er varianten voor met een tabaksdoos in plaats van de aansteker (= tondeldoos) en met een soldaat als de held van het verhaal. Deze motieven komen niet alleen voor bij verhalen die door Andersens sprookje beïnvloed zijn. Liungman concludeert dat de nieuwe bewerkingen het oorspronkelijke sprookje nieuwe impulsen hebben gegeven. Van het sprookje zijn ons uit Nederland slechts drie Friese versies bekend; in Vlaanderen is het slechts éénmaal genoteerd. De oudste versie stamt uit 1854, is opgetekend door G. Colmjon, en nadien door Waling Dykstra gepubliceerd in 1896. In dit verhaal is de soldaat een oude man die uit eigen beweging het leger verlaat. Zijn magische helper is een ijzeren man, uit wiens mond de soldaat een tondeldoos met vuurslag heeft gehaald. Als hij als rijk man in de stad verblijft schrijft de koning een lening uit. De soldaat schenkt de koning hoogstpersoonlijk het geld. Als de ontvoerde prinses wordt gezocht, laat de ijzeren man haar ontdekken. De koning laat de soldaat met zijn dochter trouwen. Als ze zeven jaar getrouwd zijn en in al die tijd geen wens meer hebben gedaan, staat de ijzeren man op een avond voor hun neus. Hij zegt dat er ongeluk op handen is voor zowel hemzelf als de prins, tenzij die nu met hem meegaat om het onheil af te wenden. Samen gaan ze naar de rots waar de prins ooit het vuurslaggereedschap heeft verkregen. De ijzeren man vertelt dat er die avond zes geesten met een groot zwaard zullen komen om hem zijn hoofd af te slaan, waarna drie andere geesten zijn lichaam in een kist zullen bergen. Het is aan de prins om het hoofd erbij te leggen, dan zijn zij gered. Dit gebeurt, en de ijzeren man verandert in een jonge prins, die vertelt dat hij als gevolg van een verwensing jarenlang betoverd is geweest. Een andere Friese versie, verteld door Steven de Bruin aan verzamelaar Ype Poortinga, lijkt een vermenging te zijn van Colmjons verhaal en de meer gangbare redactie van at 562. Deze mengeling van elementen uit verschillende redacties doet het vermoeden rijzen dat de verteller beide kende. Hij heeft ze uitgebreid door (humoristische) details aan het verhaal toe te voegen. Een moderne Nederlandse en persoonlijke versie is de bewerking tot een stripverhaal door Fred Julsing onder de titel Het blauwe licht. Het verhaal volgt duidelijk de Grimm-versie. Er zijn slechts een paar afwijkingen. Zo deserteert de soldaat omdat hij het bloedvergieten beu is. Daarnaast zal de soldaat niet worden opgehangen, maar krijgt hij levenslang. Het verhaal lijkt door de tekenaar-tekst-schrijver bewust te zijn gepacificeerd. De koning wordt niet alleen als slecht, maar ook als onnozel afgebeeld. Zo is ‘oorlogjes voeren’ zijn hobby. Er wordt meer gerelativeerd: de prinses vond het leuk om huishoudelijk werk voor de soldaat te doen, omdat ze zich dan niet verveelde. Julsing laat haar de koning vragen of ze met de soldaat mag trouwen. Ondanks de introductie van de nodige humor moet vastgesteld worden dat deze moderne bewerking nu eens géén parodie is (wat met moderne bewerkingen vaak wèl het geval is). Het hele stripverhaal is overigens in blauwtinten getekend, wat het een speciale sfeer geeft. paula van den berg | |
[pagina 368]
| |
teksten: Andersen 1952, pp. 1-5; Basile 1909, ii, pp. 7-17; Cartoon Aid-boek 1989, pp. 229-269; Dykstra 1895-96, ii, pp.42-45; khm nr. 116; Poortinga 1977, pp. 98-103. |
|